Door Ewoud Sanders
Om het hiernavolgende artikel van Leen Verhoeff over het gebruik van het spreekwoordenboek van Harrebomée van een beknopte historische achtergrond te voorzien, bij dezen wat meer informatie over de meest eigenzinnige verzamelaar van spreekwoorden die Nederland ooit heeft gekend.
Pieter Jacob Harrebomée werd op 26 juni 1809 geboren in Heemstede. Zijn vader was hoofdonderwijzer en als oudste van tien kinderen hielp Harrebomée al vroeg mee in de dorpsschool. Hij kreeg het lesgeven aldus met de paplepel ingegoten en op zijn zeventiende ging hij naar de Rijks Kweekschool te Haarlem. Binnen drie jaar mocht Harrebomée zich schoolonderwijzer voor de derde rang noemen, en als onderwijzer in Alkmaar behaalde hij zijn andere akten. In 1835 klom hij op tot hoofdonderwijzer van een jongensschool in Utrecht. Twee jaar later trouwde hij met Catharina Vervooren, die hem twee zoons en een dochter schonk.
In 1850 verhuisde Harrebomée naar Gorinchem. Daar had hij op een gegeven moment maar liefst drie betrekkingen: hij was hoofdonderwijzer aan de Openbare Stads Burgerschool, leraar wiskunde aan de Latijnse school en leraar rekenkunde aan de Reken- en Tekenschool. Desondanks vond hij tijd voor wat hem al sinds zijn jeugd bezielde: het verzamelen van Nederlandse spreekwoorden. 'Harrebomée was een man', schreef W.H.D. Suringar in mei 1881, 'van taaie volharding en enorme werkkracht, voor wien arbeid en nog eens arbeid genoegzame ontspanning was na volbrachte ambtsbezigheden: een man [p. 14] die zich de vroege morgenstonden en late avonduren wist ten nutte te maken en die geen oogenblik ongebruikt liet voorbijgaan.
In 1843 maakte Harrebomée voor het eerst kenbaar dat hij van plan was te zijner tijd een spreekwoordenboek uit te geven. In de Algemene Konst- en Letterbode liet hij weten dat hij het verzamelen van spreekwoorden al vanaf zijn vijftiende beschouwde als zijn 'popje' of 'stokpaardje'. 'Als jeugdige knaap', aldus de 34-jarige schoolmeester, begon ik mijn eerste schatje bij elkander te paken en naauwkeurig te bewaren. […] De zamenleving was het voornamelijk, die mijnen voorraad deed gedijen: steeds met potlood en papier gewapend, ontging mij te dezen opzigte weinig. Zoo bleef ik voortgaan: hoe grooter mijne verzameling werd, hoe meerder ik mijn popje beminde.'
Na veertien jaar verzamelen kwam Harrebomée in het Taalkundig Magazijn een artikel tegen over spreekwoorden in de letterkunde. 'Toen gingen mij de oogen open, en zag ik, hoe luttel mijn arbeid was, en wat mij ontbrak.' Het artikel was geschreven door de bekende Rotterdamse taalgeleerde Arie de Jager (1806-1877). Harrebomée stelde hem voor samen te werken, maar De Jager wilde alleen toezeggen hem te helpen.
Met behulp van De Jager bouwde Harrebomée vervolgens een flinke groep correspondenten op - in zijn spreekwoordenboek bedankt hij er uiteindelijk zesenvijftig. Maar ook zijn vader en moeder werkten mee, zijn vrouw, zijnkinderen en zelfs zijn leerlingen. Het verhaal gaat dat Harrebomée ondeugende schoolkinderen bij wijze van strafwerk opdroeg om de volgende dag vijftig spreekwoorden in te leveren. Overigens kwam het volgens het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek voor dat leerlingen 'wel eens zelf van die spreekwoorden maakten', en dit zou kunnen verklaren waarom Harrebomée zegswijzen geeft waarvoor nooit een andere bron is gevonden.
Behalve van de straat kwam een groot deel van de spreekwoorden natuurlijk uit andere verzamelingen. In 1846 plaatste Harrebomée in de Algemene Konst- en Letterbode een oproep aan 'alle Letterkundigen in Nederland en België, in het bijzonder aan de bibliothecarissen van publieke en private bibliotheken' om hem van bronnenmateriaal te voorzien. Hij had toen al 116 geschriften geëxcerpeerd.
Op den duur zou zijn bronnenlijst uitgroeien tot tweehonderd nummers - de uitgebreidste verzameling tot nu toe.
Overigens kreeg Harrebomée die boeken niet allemaal in handen. Hij aarzelde niet de hulp in te roepen van ministers van Buitenlandse Zaken en diplomaten om zeldzame geschriften uit het buitenland te laten komen. Sommigebibliothecarissen weigerden echter hun boeken uit te lenen, en tot zijn grote verdriet kreeg Harrebomée zo'n twintig boeken nooit onder ogen.
Bij de bewerking van de boeken die hij wel in handen kreeg, ging Harrebomée niet over één nacht ijs. Zo stuitte hij in Nieuwe wijn in oude leerzacken, een spreekwoordenboek uit 1636 van J. de Brune, op 3600 spreekwoorden waarvan hij betwijfelde of ze wel van Nederlandse oorsprong waren. Harrebomée riep de lezers van de Konst- en Letterbode op bij hem thuis langs te komen om te kijken of zij sommige van die zegswijzen herkenden. Hij had het hele boek op kaartjes overgeschreven - iets wat hij heel regelmatig moest doen, omdat hij de meeste boeken slechts tijdelijk ter inzage kreeg. <o:p></O:P>
Na vijfentwintig jaar verzamelen was Harrebomée klaar om het eerste deel van zijn woordenboek uit te geven. Uitgeverij Kemink & Zoon uit Utrecht durfde het echter alleen aan als er genoeg intekenaars waren. Op 23 april 1849 stuurde zij een prospectus rond waarin het Spreekwoordenboek werd aanbevolen als een onmisbaar naslagwerk 'voor iedere inwoner des lands: voor den onderwijzer zoowel als voor den letterkundige en regtsgeleerde - voor den stille burger zoowel als voor den hooggeplaatste in den lande - voor den onderdaan zoowel als voor den vorst'.
Het merkwaardige is dat op deze prospectus nauwelijks werd gereageerd. In het verleden waren er verschillende prijsvragen uitgeschreven voor een zo compleet mogelijk Nederlands spreekwoordenboek, maar nu er een ging verschijnen, liet het publiek het afweten. Toen Harrebomée na twee wanhopige jaren nog steeds niet genoeg intekenaars bij elkaar had, sprong Matthias de Vries voor hem in de bres.
'Onze beschaafde landgenoten zullen voorzeker niet gedoogen', aldus de Leidse hoogleraar in 1851, 'dat eenmaal de vreemdeling ons het verwijt zou toevoegen: "Eene volledige verzameling uwer vaderlandsche spreekwoorden is u door een bevoegde hand aangeboden; maar gij hebt uit onverschilligheid dat geschenk versmaad, en den verzamelaar, voor al zijne vlijt en opoffering slechts met ondank betaald." Waarlijk, indien zoo iets ooit moest gebeuren, ook de vurigste ijveraar voor vaderlandsche taal en letteren zou er de moed bij verliezen.'
Portret van Harrebomée uit de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden
[p. 15] In 1852 deed De Navorscher hier nog een schepje bovenop. 'Het lezenswaardige Spreekwoordenboek wachtte sints een drietal ons beschamende jaren op de gunsten van het publiek, wiens flauwheid, in het zout onzes voorgeslachts, die mannen van zout en zee, geen lust kon vinden. Wij schrikken voor de gevolgtrekking; het volk, dat in zijne spreekwoorden geen smaak heeft, is een smakeloos volk, is een volk, dat op sterven ligt!'
De intekeningen stroomden nu binnen en op 25 oktober 1853 kon de eerste aflevering van het Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal verschijnen. Er volgde nog een pittige discussie over de 'onkieschheid' van sommigespreekwoorden, een discussie waar ook De Jager zich in mengde ('Wie mij de spreekwoordentaal van het Nederlandsche volk wil leeren kennen, moet ze mij niet eerst al te zeer ziften en schiften, of ik herken in die taal het volk niet meer'), maar toen verschenen de afleveringen al met een trage regelmaat. Het laatste deel verscheen op 2 juni 1869 - een paar weken voor Harrebomée's 61ste verjaardag. In 46 jaar had hij zo'n 42.540 spreekwoorden verzameld, een aantal dat sindsdien nooit meer is overtroffen.
Harrebomée stak niet onder stoelen of banken dat hij deze klus vooral had kunnen klaren dankzij Arie de Jager. Hijzelf vervulde niet meer dan 'de nederige rol van verzamelaar', zo schreef hij op de laatste bladzijde van het derde deel. 'Maar aan U, mijn Vriend! heeft mijn werk zijne kracht, zijnen gloed, zijne vastheid ontleend. Zonder U bestond er geen Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal.'
Harrebomée bracht nog vijf jaar door in Gorinchem. Na zijn pensionering in 1875 verhuisde naar Woerden, volgens zijn biograaf om 'rust te vinden'. In feite besteedde hij al zijn tijd aan spreekwoorden. In 1874 had hij al onder hetdoorzichtige pseudoniem A.E.B. Herroem Bacchus in Spreekwoordentaal uitgegeven, een verzameling van 972 spreuken van 'drinkeboers'. Nu werkte hij nog aan een boek over oude Friese spreekwoorden en een tweedelig werk over spreekwoorden van Nederlandsche en buitenlandse plaatsnamen. Deze boeken werden overigens nooit uitgegeven en ook met het plan een jaarboek te publiceren over spreekwoorden kwam niets: Harrebomée gaf voorrang aan de bewerking van zijn levenswerk.
Hij was daar hard mee bezig toen hij in oktober 1876 door een beroerte werd getroffen. Hij kon niet meer spreken en zijn 'gedachtengang was niet meer zuiver', aldus Suringar. Maar 'kwam er af en toe genoegzame helderheid vangeest, dan werden vroegere gegevens door hem uitgewerkt of in het net overgeschreven.' Wat Harrebomée voor ogen stond was een tweede druk van zijn Spreekwoordenboek. Zijn zoon schreef aan Suringar: 'De drie deelen zijndoorschoten met papier, waarop aantekeningen geschreven zijn. Ook behoort daartoe een twintigtal volgeschreven schoolschriften.'
Met de grote werkkracht was het echter gedaan. Harrebomée ging steeds verder achteruit en na een tweede beroerte stierf hij op 22 december 1880, 71 jaar oud.
Tijdens zijn leven had Harrebomée veel kritiek moeten verduren, niet in de laatste plaats van zijn biograaf Suringar. Opmerkelijk genoeg besteedt Suringar de laatste twaalf pagnia's van zijn biografische schets aan de tekortkomingenvan het spreekwoordenboek, tekortkomingen die volgens hem deels konden worden verklaard uit het feit dat Harrebomée geen Latijn beheerste en het Frans en [p. 16] Duits slechts gebrekkig. In 1901 werd Harrebomée definitief voorbijgestreefd door F.A. Stoett, die in zijn Nederlandse spreekwoorden en gezegden 'slechts' 2500 spreekwoorden verklaarde, maar dan wel op een wetenschappelijk verantwoorde manier.
De huidige visie op het werk van Harrebomée is het best verwoord door C. Kruyskamp. 'Als verzameling is het nog altijd onmisbaar', schreef hij in 1981 in zijn bewerking van het woordenboek van Stoett, 'maar daarmee is eigenlijk alles gezegd, want verder leven er vele bezwaren aan: het is moeilijk hanteerbaar en het is onkritisch. Harrebomée was geen taalkundige en hij had geen helder idee van wat nu eigenlijk een spreekwoord is. Hij heeft alles opgenomen wat zich als zodanig aandiende of hem werd voorgelegd, maar er is zeer veel kaf onder het koren. […] Harrebomée was eigenlijk vooral ibliograaf en daarin ligt de grote waarde van zijn boek: hij heeft inderdaad alles wat er ooit aan spreekwoorden in het Nederlands verzameld is, gedrukt en in handschrift, gekend en nauwkeurig beschreven, en zijn bronnenlijst is daarom nog altijd onovertroffen.'
Dit artikel hat earder publisearre west yn: Trefwoord 5 (1994), pTrefwoord 5 (1994), p. 13-16
Het artikel van Verhoeff is nog niet gedigitaliseerd.
1. Dit artikel is een bewerking van een stuk dat ik op 5.1.1991 - ter gelegenheid van het verschijnen van de facsimile herdruk van het Spreekwoordenboek - in NRC Handelsblad publiceerde. Ik beperk me hier tot een beknopte inleiding; over leven en werk van Harrebomée is veel meer te vertellen dan ik hier doe.
2. W.H.D. Suringar, 'Levensbericht van Pieter Jacob Harrebomée', in: Levensberichten der afgestorvene medeleden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1881 p. 129.
3. Idem, p. 129-130.
4. Idem, p. 130.
5. NNBW, I kolom 1028. Zoals te verwachten is het levensbericht geschreven door E. Zuidema.
6. Suringar, p. 132
7. In de brievencollectie van de UB Leiden bevindt zich een brief aan Harrebomée van het kabinet van de Engelse koningin. De strekking is dat de vorstin de British Library geen opdracht kan geven een bepaald boek uit te lenen als dit tegen de wens van de bibliothecaris is.
8. Suringar, p. 138.
9. Algemene konst- en letterbode, 1851, nr. 38.
10. De Navorscher, 1852, p. 350.
11. Nieuw Archief voor Nederlandsche Taalkunde, 1855-1856, p. 483. Het verloop van deze discussie zal aan de orde komen in een van de volgende aflevering[en] van de serie 'Veten in de lexicografie'.
12. Suringar, p. 153.
13. Idem p. 156. Waar het doorschoten exemplaar en die aantekenschriften gebleven zijn is helaas niet bekend.