Uw encyclopedie is een prul

door Nop Maas

In zijn sympathieke werkje Oorsprong en geschiedenis van de Nederlandse encyclopedie (AO no. 2164, 1-5-1987) komt C. Kruyskamp ook te spreken over Sijthoffs woordenboek voor kennis en kunst dat begon te verschijnen in 1890:

Het verscheen in 60 afleveringen van 80 blz. à 25 cent en was in 1895 voltooid in 10 delen van 576 blz. elk, met een zeer gering aantal eenvoudige technische illustraties. Typografisch is er met de grootst mogelijke economie te werk gegaan, ook door het gebruik van afkortingen, met name van de lidwoorden en voorzetsels; zo verscheen het steeds als 't en de als d. [...]. De bewerking is volstrekt anoniem; zelfs in het gedenkboek van Sijthoff bij het honderdjarig bestaan in 1951 is er niets over te vinden, en er is ook geen voor- of nawoord. Niettemin is het een zeer degelijk werk; de beknoptheid ging niet ten koste van de volledigheid, noch in het aantal lemma's, noch in de redactie der artikelen, en als uitgave heeft het zeker aan zijn doel beantwoord, ook commercieel: nog na 50 jaar was het aantal exemplaren dat antiquarisch [...] aan de markt kwam legio. Er was ook een soort luxe-uitgave van, gebonden in vijf delen in zwart half marokijn. Het werk kostte compleet gebonden ƒ 19,- terwijl er voor ƒ 2,50 een etagère bij geleverd werd. De prijs was dus slechts 1/4 van die van de Winkler Prins, die 76,80 in linnen en ƒ 84,80 in half leer kostte [...]. (p. 19).

Op basis van het brievenarchief van uitgeverij A.W. Sijthoff (dat berust in de Universiteitsbibliotheek van Leiden) is er een en ander aan te vullen en te nuanceren bij Kruyskamps schets. In de eerste plaats kan de identiteit van de bewerkers ingevuld worden. Voorts krijgt men de indruk dat de uitgave niet bepaald een groot commercieel succes was, terwijl tijdgenoten ook niet onverkort positief waren over de kwaliteit van het werk.

Voordat ik de totstandkoming van Sijthoffs woordenboek schets aan de hand van de beschikbare correspondentie, is het passend eerst enige aandacht te besteden aan het voorgeslacht van deze encyclopedie. Dit naslagwerk is immers een afstammeling in rechte lijn van Nieuwenhuis' woordenboek voor kennis en kunst.

Nieuwenhuis' woordenboek

Tussen 1820 en 1829 verschijnt bij H.C.A. Thieme te Zutphen in acht delen het Algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen, voor den beschaafden stand en ten behoeve des gezelligen levens, onder medewerking van een aantal vaderlandsche geleerden bijeenverzameld door Gt. Nieuwenhuis. De basis voor Nieuwenhuis' werk is het succesvolle Conversations-Lexicon van Brockhaus. Maar, zegt Kruyskamp, Brockhaus is vooral gebruikt voor Duitse plaatsen, personen en zaken, met veel weglatingen en bekortingen. Nieuwenhuis' woordenboek bevat dus nogal wat oorspronkelijk [152] Nederlands werk. Nieuwenhuis' Algemeen woordenboek verschijnt in een oplage van 3300 exemplaren.

Over Gerrit Nieuwenhuis geven de biografische woordenboeken geen nadere informatie. Van 1834 tot 1844 verschijnt in negen delen een Aanhangsel op het Algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen. Volgens het 'Voorberigt' bij deze uitgave was Nieuwenhuis hoogleraar te Deventer toen hij zijn werk begon en werd hij later hoogleraar te Leiden. Van de reeds overleden medewerkers worden genoemd: J.O. Arntzenius uit Harderwijk, E.A. Borger en J.M. Kemper uit Leiden, H. Muntinghe en J.A. Uilkens uit Groningen en Jacob Vosmaer uit Utrecht. In het Centraal Bureau voor Genealogie trof ik een overlijdensadvertentie van Nieuwenhuis aan:

Mijn waarde Echtgenoot, de Heer Gerrit Nieuwenhuis, werd gisteren avond, ten gevolge van een ongelukkigen val, in den ouderdom van 68 jaren, van mij en onze kinderen door den dood weggenomen. Utrecht 8 Julij 1829. J. Fruijt, Wed. G. Nieuwenhuis. Volgens begeerte van den Overledenen, zullen er geene uiterlijke teekenen van rouw gedragen worden.

Herdruk Nieuwenhuis

De ondernemende, maar steeds in geldverlegenheid zittende uitgever K. Fuhri begint in 1851 met een tweede, omgewerkte en vermeerderde druk van Nieuwenhuis. De onderneming staat onder hoofdredactie van S.C. Snellen van Vollenhoven, die zich door twaalf andere geleerden terzijde laat staan. Om de voltooiing van het werk te garanderen regelt Fuhri dat, na zijn eventuele vroegtijdige dood, de encyclopedie voortgezet zal worden door A.C. Kruseman.

Uit de brieven van Snellen van Vollenhoven aan zijn medewerker G.D.J. Schotel blijkt dat de hoofdredacteur ervoor wil waken dat het woordenboek een curiositeitenkabinet wordt. Ook is hij huiverig voor al te veel biografische bijdragen. Maar verder blijkt vooral dat het werk met grote willekeur wordt samengesteld. Steeds geeft Snellen van Vollenhoven aan zijn correspondent op hoever in het alfabet de druk inmiddels gevorderd is. Hij vraagt om bijdragen voor het vervolg (de onderwerpen zijn kennelijk te beslissen door Schotel), terwijl nog bij Schotel berustende bijdragen voor het reeds gepasseerde deel van het alfabet niet meer welkom zijn. Typerend voor de nonchalance -- die later door de bewerkers van Sijthoffs woordenboek gesignaleerd zal worden -- is dit ongedateerde brieffragment van Snellen van Vollenhoven aan Schotel uit 1851:

Ik krijg van tijd tot tijd wel eens een lijstje van artikels, die gij voorneemt te bewerken, maar zie ze niet altijd arriveren en kan mij toch niet ophouden; dit maakt dat het werk nog onvollediger zal worden, dan het uit den aard wezen moet. Ik wilde gaarne dat hierin door Ued eenige wijziging gebragt werd.
Aan de andere zijde zult Ued niet alles gedrukt vinden, wat gij mij toegezonden hebt; dit heeft een dubbele oorzaak, namelijk eerst heb ik wel eens een artikel als minder doelmatig op zijde gelegd (b.v. aedes, aedicula) andere verkort, maar ten andere ben ik genoodzaakt uwe artikels op een blaadje staande van [153] elkander te knippen daar zij niet altijd volgen en dan zijn de snippertjes zoo verbazend kleine feuilles volantes, dat zij in den regel op de drukkerij zoek raken. Zoo zijn er wel enkele verloren geraakt.

<afbeelding Sijthoff volgt>

De oplage van de herdruk bedraagt 1500 exemplaren, waarvan er 450 geplaatst zijn in oktober 1854, als de uitgave gevorderd is tot vel 27 van deel 2.

Omdat hij bij geruchte vernomen heeft, dat Fuhri de uitgave wil staken, informeert de Leidse uitgever A.W. Sijthoff of het woordenboek te koop is. In een brief van 19 oktober 1854 ontkent Fuhri het gerucht, maar toont hij zich toch wel genegen tot verkoop. Hij heeft geld nodig voor een krant die hij wil uitgeven. Sijthoff wordt voor ƒ 3800,- eigenaar van Nieuwenhuis' woordenboek.

De wisseling van uitgever heeft gevolgen voor de redactie van het woordenboek. De inmiddels tot conservator van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie in Leiden benoemde Snellen van Vollenhoven schrijft op 22 december 1854 aan Schotel:

Om U te vrijwaren voor het onnodig schrijven van artikels, waartoe gij misschien na Kerstmis lust zoude gevoelen, meld ik U dat ons Woordenboek door Fuhri verkocht en in handen van Sijthoff (alhier) overgegaan is, die het werk terug wil brengen tot het origineele plan van F[uhri] namelijk het herdrukken van Nieuwenhuis' Woordenboek met bijvoeging van eenige weinige nieuwe artikels. Daar ik mij moeijelijk naar dit plan kan conformeren en bovendien tegenwoordig te weinig tijd meer over heb, sedert het Museum mij het grootste deel van den dag ontneemt, heb ik als redacteur mijne demissie genomen. [154]
Later zult gij van Sijthoff wel een omstandig gedrukt berigt ontvangen. Fuhri drukt de letter B voor zijne rekening af, doch zoo het schijnt, zonder haast te maken.

Sijthoff engageert vervolgens als redacteur H.M.C. van Oosterzee, een predikant die veel redactioneel werk voor hem doet. Maar in november 1855 wordt hem de redactie ontnomen, omdat het Sijthoff niet snel genoeg gaat. Waarschijnlijk wordt dan Snellen van Vollenhoven weer geëngageerd. Volgens een ontwerp-contract tussen Sijthoff en Snellen van Vollenhoven uit 1855 zou er ieder jaar een deel moeten verschijnen, zodat na acht jaar het werk compleet zou zijn. Het honorarium bedraagt ƒ 1000,- per jaar (inclusief boeteclausule voor te laat inleveren), waarvan Snellen van Vollenhoven dan ook zijn medewerkers moet betalen.

Vier jaar later, op 15 maart 1859, laat Snellen van Vollenhoven aan Sijthoff weten dat hij de hoofdredactie neerlegt. Als de kwartaalbetaling van ƒ 250 naar ƒ 300 zou zijn verhoogd, had hij zich waarschijnlijk nog eens laten overhalen. Maar nu het debiet van het werk dit onmogelijk maakt, legt hij de redactie neer met aflevering 3 van deel 6.

Wie na het vertrek van Snellen van Vollenhoven de redactie voert is onduidelijk. Misschien speelt toch H.M.C. van Oosterzee weer een rol. Duidelijk is dat Sijthoff allerlei mensen met meer of minder succes als medewerker probeert te engageren. Jacob van Lennep weigert omdat hij overwerkt is, J.A. Alberdingk Thijm schrijft dat hij niet mee wil doen wegens de anti-katholieke inhoud van het werk. De journalist en kunsthistoricus Tobias van Westrheene Wz. levert wél artikelen.

Als in 1868 het werk met zijn tiende deel compleet is, is nog een vijfde van de oplage onverkocht. In 1871 verkoopt Sijthoff de rest zonder kopijrecht door aan C.L. Brinkman, die daarmee voorkomt dat dumping van Nieuwenhuis zijn Geïllustreerde Encyclopedie van A. Winkler Prins in de wielen kan rijden.

Algemeene Nederlandsche encyclopedie

Tussentijds doet Nieuwenhuis' woordenboek ook nog dienst bij een andere onderneming. In 1864 kondigt de Zutphense uitgever P.B. Plantenga een Nederlandse bewerking aan van de elfde druk van Brockhaus' Conversations-Lexikon. Sijthoff ziet daarin een concurrent voor zijn Nieuwenhuis die tot deel acht gevorderd is. Hij wil Plantenga afschrikken door een goedkope en verkorte Nieuwenhuis uit te geven. Na overleg besluiten Sijthoff en Plantenga tot de gezamenlijke uitgave van de Algemeene Nederlandsche encyclopedie voor den beschaafden stand. Tussen 1865 en 1868 worden de tien delen voltooid en in 2500 exemplaren afgezet. Als basis voor het werk dienen de artikelen van de tweede druk van Nieuwenhuis, die door de bewerkers met Brockhaus worden vergeleken en bijgewerkt.

[155]

Sijthoffs woordenboek voor kennis en kunst, eerste redacteur

In 1889 besluit Sijthoff een nieuwe, goedkope encyclopedie uit te geven, waarvoor weer Nieuwenhuis' woordenboek als basis moet dienen. Voor de bewerking doet hij een beroep op C.H.M. (Cornelis Hendrik Matthéus) Vierhout, die al vele redactionele klussen voor hem geklaard had (onder andere de bewerking van de werken van P.J. Andriessen en van De geschiedenis van Nederland van Jacob van Lennep). Vierhout was hoofd van een openbare school in Amsterdam, voordat hij in 1881 om gezondheidsredenen (wellicht de bijziendheid waarover hij in zijn brieven spreekt) naar Meerssen in Limburg vertrok. Vierhout overlijdt in 1924 op 98-jarige leeftijd.

Op 7 april 1889 bericht C.H.M. Vierhout aan Sijthoff:

Ik heb Uwe letteren aandachtig gelezen en overwogen, en kan U verklaren, dat ik niet alleen den moed en den lust heb, het door U voorgestelde werk te aanvaarden, maar ook -- 't zij met bescheidenheid gezegd -- mij bekwaam gevoel om het te doen. Ik heb veel gelezen, een gelukkig herinneringsvermogen en, behalve zeer vele aanteekeningen, de beschikking over Winkler Prins' encyclopedie (1e uitg.) Brockhaus Conversations Lexicon (9e Aufl.) Algemeene Nederl. encyclopedie bij Plantenga & Sijthoff en Websters real dictionary (een zwaar deel in 4° ed. 1870). Ieder dezer lexicons heeft zijne eigenaardige deugden. Ik schat de Engelsche Webster zeer hoog, om de evenredige bedeeling der onderscheiden kunsten en wetenschappen, den beknopten en toch rijken inhoud en de duizend zeer kleine, maar duidelijke houtsneden ter illustratie. Al deze mijne bronnen zijn echter al vrij wat jaren ten achter, mij ontbreekt een recente uitgaaf of een of andere Ergänzungs-Lexicon. Hulp zal ik hoofdzakelijk behoeven voor de artikelen, die betrekking hebben op de nieuwere scheikunde en physica: wat daarin gedurende de laatste 15 of 16 jaar is gewrocht, heb ik niet voldoende bijgehouden. 't Artikelsgewijs opplakken van 't geheele werk is alzoo niet noodig.

Vierhout heeft wel een aantal vragen: is het de bedoeling een bijgewerkte uitgave van Nieuwenhuis te geven of een nieuw werk met Nieuwenhuis als grondslag; wat moet de omvang worden; komen er illustraties in; kan het honorarium geregeld worden per vel of per deel? Vanwege zijn bijziendheid, die het reizen bemoeilijkt, wil hij een en ander het liefst schriftelijk bediscussiëren.

Op 12 april 1889 zet Vierhout de gedachtewisseling voort met beschouwingen over de omvang. Sijthoff wil kennelijk nog levende beroemdheden opnemen (wat in Nieuwenhuis niet het geval was). In verband met de omvang stelt Vierhout voor 'alleen te gedenken de eminente lui, die in een of ander vak époque gemaakt hebben'. Als voorbeelden noemt hij Beets, Charles Rochussen, Jozef Israels en Abraham Kuyper. Tot Vierhouts vreugde heeft Sijthofff besloten geen illustraties op te nemen: die horen in specialistische werken thuis.

Interessant is, dat de mercantiele Sijthoff probeert te bewerken dat de nieuwe encyclopedie ook voor katholieken aanvaardbaar is. Vierhout gaat akkoord met de voorgestelde revisoren: [156]

Ik wist wel niet, dat Winkler Prins op den index staat, maar kan 't best begrijpen, want hij tart nog al eens den Syllabus. Ik zie echter in dit Roomsche land, (in Limburg) dat de Index het debiet van een boek niet zoo heel erg schaadt, want in de seminarien, kloosters en fraterhuizen worden zulke werken bijzonder druk besteld en voor de liberale en independente Roomschen is 't verbod juist een aanbeveeling. Toch moet Uw woordenboek ook voor den geloovigen Katholiek toegankelijk zijn; dit kan best; ik zie hier niet tegen op, en heb -- meen ik -- in mijn vaderl. geschiedenis getoond, dat redelijke ergernis vermeden kan worden. 't Ligt veel aan de wijze van uitdrukking; men kan dezelfde zaak op twee manieren zeggen; een encyclopedist is geen pleiter of propaganda-maker, maar een reporter; hij zegt nooit apodictisch: 'zoo is 't'; maar 'A of B heeft gezegd, dat het zús, en C of D dat het zóó is'. Ik acht het zeer verstandig een R.K. revisor te nemen, en stel daartoe voor: den Heer Mr. A.J.B. Stoffels, advokaat, oud-schoolopziener te Amsterdam, maar sedert 1863 directeur der Rijks Hoogere Burgerschool te Roermond. [...]

Praktisch gesproken stelt Vierhout voor losse met wit doorschoten exemplaren van Nieuwenhuis te laten sturen, waarop hij zal aangeven wat door deskundigen moet worden bewerkt. Omdat hij al zijn tijd aan het woordenboek zal moeten geven, moet hij het onderwijs aan zijn jonge kinderen aan anderen overlaten. Hij wil duizend gulden per jaar verdienen, ofwel ƒ 250 per deel van 24 vel (Vierhout rekent dan nog met de omvang van Sijthoffs 50 cents-editie). Ze zijn dus een rap tempo van plan. De door Sijthoff toegezegde bronnen wacht hij af.

Op 29 april 1889 stuurt Vierhout al het eerste vel als proeve van bewerking. De hoeveelheid tijd die het hem kost, is hem tegengevallen. Over dit eerste vel heeft hij precies een week gedaan. Veel medewerking van anderen wil hij niet. In het eerste vel komen maar twee artikelen voor die bewerkt moeten worden door een medicus (aambeien en aamborstigheid) en twee voor een jurist (aangifte en aanwas). Stoffels heeft hij geschreven, maar deze heeft nog niet geantwoord.

Op 5 mei maakt Vierhout omvangrijke berekeningen van de hoevelheid letters van Nieuwenhuis en van het nieuwe woordenboek. Hij schat dat hij tien jaar nodig zal hebben om het werk te voltooien. Het honorarium is nog steeds niet geregeld. Hij blijft bij duizend gulden per jaar. Stoffels durft de taak niet aan. Met de beoogde medewerkers Vosmaer en Doyer wil hij nader overleg. Hij vraagt zich af of de door Sijthoff als corrector voorgestelde geograaf E. Zuidema genoeg van de klassieke talen weet om zijn werk goed te corrigeren.

Op 13 mei stuurt hij al het derde vel. Met ingenomenheid releveert hij dat er 37 nieuwe artikelen bijgekomen zijn, zonder dat de omvang van het geheel gegroeid is in vergelijking met Nieuwenhuis. Hij denkt nu aan 7 à 8 jaar. Inmiddels stelt hij voor de correctie van de proeven ook in eigen hand te houden. Hij vraagt nu voor ieder van de beoogde tien delen duizend gulden inclusief correctie. Bovendien stelt hij voor om kapelaan Cremers uit zijn dorp de zaak te laten controleren op katholieke problemen. Hij besluit zijn brief met: [157]

Nog iets. Om 't werk tot het laatst toe recent te doen blijven, verzamel ik al sinds 22 Apr. (toen ik 't eerste art. schreef) uit de dagbladen en tijdschriften excerpten op losse strooken alphabetisch in loketten gerangschikt. Wij geven als laatste deel een supplement, waarin deze glossen gebruikt worden, en drukken voor ieder deel een bericht, dat elk kooper of inteekenaar 't recht heeft aanmerkingen of bijvoegingen in te zenden, waarvan zooveel mogelijk in dat supplement gebruik gemaakt zal worden.

Op 21 mei neemt hij Sijthoffs honoreringsvoorstel aan: duizend gulden per deel, ƒ 10.000 totaal, inclusief correctie en hulp van specialisten. Voorwaarde is dat hij zijn hulp zelf mag kiezen. Hij heeft in zijn omgeving dr. Ledeboer, een gepensioneerd Oost-Indisch hoofdofficier van gezondheid, mr. Hazelhorst ('een Katholiek rechtsgeleerde, die zich geretireerd heeft') en luitenant Hendriksz, die onderwijs geeft bij de militaire cursus te Maastricht. Bovendien zijn er vele jonge geleerden die verplichting aan hem hebben voor een deel van hun opleiding en die hij gratis kan consulteren.

In volgende brieven worden allerlei praktische afspraken gemaakt over de correctie van proeven en dergelijke. Eind mei komt ter sprake dat ter bevordering van het debiet in Vlaanderen Vlaamse celebriteiten in het woordenboek moeten worden opgenomen, maar hem ontbreken bronnen daarvoor. Verder informeert hij of Van Vloten niet een biografisch woordenboek van Nederlandse letterkundigen heeft uitgegeven. Hij bedoelt waarschijnlijk de bloemlezing Nederlandsch dicht en ondicht. Vierhout is er niet vóór om alle levende professoren op te nemen, omdat het eind dan zoek is.

Op 15 december 1889 bevestigt Vierhout de ontvangst van vijf delen (a-l) van het Illustrirtes Konversations-Lexikon dat uitgegeven wordt door de Berlijnse uitgever Otto Spamer (de tweede druk verscheen tussen 1885 en 1891). Volgens hem hangt het succes van de onderneming af van de 'bijzondere goedkoopte' gecombineerd met 'volledigen inhoud'. De voortgang en vermoedelijke omvang relateert hij steeds aan Nieuwenhuis, maar volgens Vierhout is dat niet de juiste berekeningswijze, omdat Nieuwenhuis zeer ongelijkmatig bewerkt is. Er zijn vellen waar hij 6 à 7 kolom bijgevoegd heeft, maar ook vellen waar 16 à 18 kolom bijkwam. Hij heeft nu de letter A af en is nu wat Nieuwenhuis betreft pas aan vel 34 van deel 1 (1/15 van het geheel), terwijl hij bij Winkler Prins al voorbij de helft van deel 2 (1/10 van het geheel) is. Ook in vergelijking met Spamer en Chambers is hij op een tiende.

Over de typografie schrijft hij op 15 december:

Wat het drukken zonder interliniën aangaat, 't publiek pruttelt er tegen en de oogartsen spuwen vuur en vlam. Hier staat tegenover: 1° dat een woordenboek geen lees boek is, maar slechts wordt nageslagen of doorgesnuffeld; 2° dat de scherpe letter op 't witte papier veel goedmaakt en 3° dat 't bijna 1/5 minder papier kost. [158]

Het voorstel van Sijthoff om alsnog platen op te nemen uit een buitenlands werk raadt hij af, omdat die platen er niet bij passen. Ze beelden meer af dan in Sijthoffs woordenboek aan de orde komt. Teleurgesteld is Vierhout omdat zijn naam uit de beoogde titel is verdwenen (Vierhout gebruikt ook in zijn brieven soms de afgekorte lidwoorden en voorzetsels die hij in zijn kopij aanwendt):

Ik hoop niet dat U mij van ijdelheid zult beschuldigen, als ik U 't volgende openhartig schrijf: Toen U mij de onderneming voorstelde, heeft de gedachte, dat door mijn naam aan zulk een werk te verbinden, deze naam nog een tijd na mijn dood zou voortleven, en dat dit v. gunstigen invloed op mijn kinderen kan zijn, mij er toegebracht, het te aanvaarden en met ijver door te zetten. Financieele redenen hebben mij niet bewogen. 't Is waar, dat de Duitsche en Engelsche lexikons veelal d. naam v.d. uitgever dragen, maar dit komt doordat die steeds door een vereeniging v. specialiteiten worden vervaardigd, en 't moeilijk is te decideeren, wien van hen 't leeuwenaandeel toekomt. De Fransche en Nederl. woordenboeken hebben tot dusverre doorgaans naar den schrijver of de schrijvers geheeten, en in mijn geval is 't een feit, dat ik alleen de auteur ben. Ik exerpeer niet slechts, maar ik ontwerp gansch nieuwe artt. en put rechtstreeks uit d. bronnen: de periodieke berichten.

Er is nog geen haast bij, er is pas vier vel gezet; ik verzoek U daarom over deze mijne bezwaren bedaard na te denken, en als 't kan, d. titel te laten blijven, zooals die aanvankelijk was:

C.H.M. Vierhout
Woordenboek
voor
Kennis en Kunst
1e deel
A-...
Leiden. A.W. Sijthoff.

Uit Vierhouts brief van 31 december blijkt dat inmiddels een zekere Smit, firmant van de papierfirma Lutkie en Smit te Amsterdam aangeworven is als katholiek revisor: hij heeft weinig aanmerkingen. In het voorjaar zal Sijthoffs vertegenwoordiger met het eerste deel op stap gaan langs de boekhandel. Voortgaande vergelijking met andere woordenboeken bevestigt Vierhouts vermoeden over de omvang. Dat Winkler Prins qua omvang spoort met Brockhaus is volgens hem geen wonder omdat deze voor het overgrote merendeel een vertaling van Brockhaus is. Wat de titel aangaat, buigt hij voor Sijthoff:

Ik leg mij daarbij neder op voorwaarde, dat als het werk goed gaat (ik bedoel daarmede als de eerste vier of vijf deelen een voldoend debiet hebben) U mij helpt in 't publiek te doen weten, dat ik de samensteller ben, -- niet uit ijdelheid maar om de redenen, die ik U reeds geschreven heb. De titel wordt dan kortweg: 'Sijthoffs Woordenboek voor Kennis en Kunst' of als U dat te mager vindt: 'Sijthoffs Woordenboek voor Kennis en Kunst, uit de nieuwste bronnen verzameld'. 't Mij gezondene concept is slecht gestyleerd en onwaar. De waarheid (maar die kan men zoo niet op een titel zetten) is, dat de hoofdzaken uit mijn ouwen trouwen kop worden gepompt. [159]

Prospectus

Begin 1890 ontwerpt Vierhout de tekst voor een prospectus:

Met goed vertrouwen vestigen wij de aandacht van 't Noord- en Zuid-Nederlandsch publiek op de uitgave van de nieuwe Encyclopedie: Sijthoffs Woordenboek voor Kennis en Kunst.
Zeker bestaan er reeds vele dergelijke werken; maar zij zijn òf zóó beknopt, dat zij slechts als woordenlijst of als tolk voor kunstwoorden dienst doen, òf zij zijn op zóó breede schaal aangelegd, dat zij door den hoogen prijs slechts voor weinigen verkrijgbaar zijn. Een woordenboek, dat, alleszins volledig, in iedere richting van wetenschap of kunst op de hoogte des tijds is, zoodat het in aller behoeften voorziet, en dat toch zoo goedkoop is, dat ieder 't zich kan aanschaffen, ontbrak tot dusverre. Dit Woordenboek zal onderwijzers, leeraars en studeerenden, ambtenaren, handelaars en fabrikanten, journalisten, dagbladlezers en ieder, die zichzelf ontwikkelen of zijn lectuur geheel genieten wil, een trouwe hulp wezen en hem niet te leur stellen.
Dit doel is door twee middelen bereikt: 1° door de typographische uitvoering; een blik op de hierachter gevoegde proefbladzijde zal de overtuiging geven, dat er verbazend veel in eene kleine ruimte is vervat, en dat de scherpe letter toch gemakkelijk leesbaar is; 2° door de inrichting en den stijl. Er is aanhoudend gestreefd naar eenvoud, getracht om in korte, duidelijke zinnen veel te zeggen; alleen de hoofdzaken, het noodige is uitgekozen, en hierdoor is 't mogelijk geworden, in een -- gemakkelijk te hanteeren -- boekdeel ongeveer hetzelfde te vermelden, wat bijv. in twee -- zwaar op de hand wegende -- banden van Brockhaus' Conversations-Lexikon staat. Inderdaad geeft dit Woordenboek meer dan bijv. Chamber's Encyclopaedia of Otto Spamer's Lexikon.
Er is daarenboven op een eigenaardige wijs gezorgd, dit Woordenboek ook in anderen zin bruikbaar voor iedereen te maken. De redactie heeft zich de rol opgelegd van alleen een getrouw en onpartijdig verslaggever te zijn van 't geen er is, gezegd, geschreven en gedaan is, maar zich niet aangematigd 't eindoordeel: zoo is 't. Noch op politiek, noch op godsdienstig, noch op letterkundig of kunstgebied kan zich iemand, welke richting hij ook zij toegedaan, -- redelijkerwijs -- ergeren. Uit hetzelfde beginsel is 't private leven doorgaans onaangeroerd gelaten, alleen dan besproken, als 't tot verklaring van 't openbaar leven onvermijdelijk was.
Sijthoffs Woordenboek voor Kennis en Kunst wordt gedrukt op goed papier met nieuwe letter, gelijk de hierachter gevoegde proef-pagina. Het geheele werk wordt geraamd op 60 afleveringen, ieder van zes vel druks, a 25 Cts. per aflev., òf in 10 ingenaaide deelen a ƒ 1,50 òf in 10 keurig gebonden deelen, ieder 36 vel druks of 576 pagina's bevattende, a ƒ 1,90 per deel. In geen geval wordt den Inteekenaren voor 't geheele werk meer dan ƒ 15,- ingenaaid of ƒ 19,- gebonden in rekening gebracht.
Deze ongeëvenaard lage prijs is alleen gebaseerd op een reusachtig debiet en de Uitgever vertrouwt dan ook dat ieder, die op eenige ontwikkeling aanspraak maakt, deze nationale onderneming door zijn inteekening zal steunen.
Leiden, A.W. Sijthoff


Concurrentie

Op 10 februari 1890 wijst Vierhout Sijthoff op het artikel bank als proefje van de actualiteit die hij in zijn werk weet te brengen: ''t bevat 't nieuwe octrooi v.d. Nederl. bank en d. laatste weekstaat v. 1889 v. die instelling.' [160]

Het eerste complete deel van het woordenboek verschijnt in juli 1890. De verschijning van dit deel brengt Uitgeversmaatschappij Elsevier ertoe een prospectus naar de boekhandel te sturen met de titel 'Noodweer'. Elsevier was de uitgever van de voltooide, maar nog niet uitverkochte tweede druk van de Geïllustreerde encyclopaedie van A. Winkler Prins. In het prospectus (waarvan ik geen exemplaar heb kunnen terugvinden) probeert Elsevier de concurrentie van Sijthoff te keren door een goedkope herdruk aan te kondigen van Winkler Prins. Als Vierhout op 17 juli Sijthoff bedankt voor de exemplaren van het eerste deel die hem werden toegestuurd, schrijft hij over het prospectus: ''t Is een slimme zet, om d. inteekening te remmen, maar verijdelen of met de bestaande Winkler Prins concurreeren kan hij toch niet; 't verschil in prijs is te groot.'

Dezelfde opinie herhaalt hij in zijn brief van 18 juli, waarin hij tevens meldt, dat hij samen met zijn zoon een lijst van drukfouten maakt, die achter de titel van deel 2 opgenomen kan worden. Maar de actie van Elsevier heeft wel degelijk gevolgen voor Vierhout. Sijthoff wil meer vaart achter de encyclopedie zetten, omdat hij bang is dat Elsevier zijn herdruk van Winkler Prins veel sneller kan completeren. Op dat moment weet hij niet, dat van Elseviers plan in de praktijk niets zal komen. Vierhout antwoordt op 18 juli op een opmerking van Sijthoff over de voortgang van het project:

Uw vriendelijke vraag aan 't eind van Uw brief maakt het mij gemakkelijk over een langzamerhand opgekomen bezwaar te schrijven. Inderdaad rooft de gewone correctie mij te veel tijd en tast die mijn oogen te sterk aan. Als ik acht kolommen (1/4 vel) gecorrigeerd en 8 kolommen gereviseerd heb, is mijn gezicht zoo sterk geforceerd, dat ik 't overige v.d. dag weinig meer kan doen. Daardoor heb ik de laatste maanden telkens slechts twee vel kopij kunnen leveren, en heb ik sinds drie weken, nu er zes vel in dien tijd gezet en gecorrigeerd zijn, ook nagenoeg niets a.d. tekst gedaan. Als ik alleen voor de kopij behoef te zorgen, kan ik per maand vier à vijf vel v. Nieuwenhuis klaar krijgen, maar d. drukproeven knauwen mij.

Op 26 juli antwoordt Vierhout op naar de uitgever ingezonden brieven van lezers:

Aardenburg en Baarn zijn niet vergeten. Voor de topographie is als maat aangenomen: te plaatsen alle buitenl. steden v. 10000 inw. en meer, en voor 't binnenl 5000 inw. en meer, tenzij een plaatselijke merkwaardigheid de vermelding eischt. Is een oord historisch merkwaardig, dan zoeke men op d. naam v.d. histor. persoon. Zoo vindt men 't noodige over Aardenburg in 't art. Beekckman (Elias).

Hij acht een antwoord of terugslag op het prospectus van Elsevier onraadzaam:

1° Is dit stuk voor den onpartijdigen, verstandigen lezer eer een aanbeveling van ons Woordenboek dan een veroordeeling. Als de lezer blz. 4 inziet, zal hij denken: hangt nu de waarde van een boek af v. 't aantal letters? Hoe minder letters, hoe liever [161], als er maar met weinig woorden veel gezegd wordt. Als ik 't noodige over Aap in 133 regels kan vinden, waarom zal ik er dan 911 regels over lezen? Te meer daar de lijst van ontbrekende artt. erger dan bespottelijk is.
2° Elseviers Prospectus is in zekeren zin billijk. Hij verdedigt zich, onthoudt zich van booze aanvallen, geeft geen steken onder water, bezigt geen personaliteiten en kritiseert niet. Een antwoord op zulk een Prospectus wordt uiteraard scherp, zal zij hout snijden. Elsevier zal daarop 't zwijgen niet bewaren, en er ontstaat een pennestrijd, die 't groote publiek koud laat of weerzin opwekt, en beide ondernemingen schaadt.
3° 't Prijsverschil tusschen beide uitgaven blijft nog altijd te groot om ons Woordenboek ernstig te schaden.
Mocht men na deze opmerkingen toch iets willen doen, dan zou men in de advertentiën en aankondigingen onzer uitgave er den nadruk op moeten leggen, dat bij ons in veel minder woorden toch [...] meer zaak gegeven wordt dan in vele andere woordenboeken.

De volgende dag, 27 juli, meldt Vierhout dat de uitnodiging achter de titel van het eerste deel om aanvullingen in te zenden succes heeft. Hij vindt het zaak zoveel mogelijk aan de verlangens van de inzenders te voldoen: 'zoo maken wij de lezers tot medewerkers en per se tot voorstanders dezer onderneming'.

Tegemoetkomend aan de wens van inzenders schrijft hij in zijn brief van 3 augustus dat hij heeft besloten om ook kleinere gemeenten op te nemen. Hij komt nogmaals terug op de circulaire van Elsevier. Wat daar genoemd wordt als ontbrekende artikelen (aannemer, aanplakken) zijn verworpen artikelen. Vierhout zou een lelijker lijstje kunnen maken van ontbrekende artikelen bij Winkler Prins, op Indisch gebied bijvoorbeeld atap, alang-alang, bandjir, beo etc.

Zeer zeker heeft 'Elsevier' voor, dat 't geheele werk klaar ligt en hij maar voor 't afleveren heeft, maar ik zal zoo snel werken als degelijk werk gedoogt; 't ligt veel aan 't soort v. onderwerp: soms moet ik meer tijd besteden aan 't nasnuffelen voor één klein art. als voor 't gereed maken van een geheele bladzijde. Ik ben mij bewust nog met dezelfde voortvarendheid en met meer succes (door de routine) dan in 't begin te arbeiden. Ons werk zal geheel op de hoogte v/d dag blijve totdat 't aanvullingsdeel is afgedrukt, want uit dagbladen en tijdschriften worden dagelijks excerpten gemaakt en artikelen geknipt, die te hunner plaatse dienst moeten doen.

Problemen

Op 12 augustus 1890 dankt Vierhout voor de toezending van recensies. Hij wil liever geen aanmaningen tot spoed: 'Van den dag af, dat ik 't werk begon (22 Apr. '89) tot nu toe heb ik al mijn tijd en kracht er aan besteed en nog geen dag (ook den Zondag niet) verpoosd. Zal 't werk goed worden, dan kan 't niet gauwer.'

Carpentier Wildervanck Jr., de zoon van Sijthoffs vertegenwoordiger, doet de correctie. Op grond van lezersbrieven vraagt Vierhout om toezending van nieuwe bronnen: Brinkmans boekenlijst, de Staatsalmanak van [162] 1889 en 1890, Jaarboek voor het onderwijs 1890, Jean Chrétien Baud geschetst door P. Mijer, leerboeken van Gerlach en Meinsma, Van Deventer over nieuwe Indische geschiedenis. Eerder had hij al laten weten dat hij geen bronnen kende voor de biografie van Indische specialisten.

In toenemende mate moet Vierhout zich verdedigen tegen kritiek en aansporingen van zijn uitgever. Zo schrijft hij op 19 augustus:

De opgave der vertaling v. een deel der woorden geschiedt naar een nauwkeurig gelimiteerd plan, dat ik U wel in 't kort kan ontvouwen: Van alle woorden, die geen eigennamen zijn, wordt de vertaling alleen in 't Latijn opgegeven, als de Frans., Duits. en Eng. naam daarvan is afgeleid, en in een of meer der genoemde talen daarnevens, als een taal daarvoor een eigenaardig, van de andere afwijkend, woord bezit. Zoo staat er bijv. bij beer enkel ursus, maar bij beek: Fr. ruisseau, Hd. Bach, Eng. brook.

En 25 september 1890 klaagt hij: 'Hoe is 't te verwachten of te vergen, dat een werk van dezen omvang in drie of vier jaar klaar komt?' Chambers en Spamer zijn slechts herdrukken, betoogt hij, en toch verschijnt er maar één deel per jaar. Winkler Prins zag hij gedurende 17 jaar bij Brinkman ontstaan. Daar werden nog nieuwe intekenaars geworven toen er al een paar honderd afleveringen verschenen waren. Angst voor veroudering lijkt hem overbodig in verband met het geplande supplement. Vierhout begrijpt niet wat het debiet in België in de weg staat: kennen ze daar de besprekingen in Het Centrum, Het Huisgezin en De Maasbode niet? 'Ik, voor mij, heb met het oog op Belgie's behoefte bijzonder werk gemaakt van alle Belgische celebriteiten, ja, half- en kwart-celebriteiten.' Als tijdens de voltooing van het tweede deel het debiet niet stijgt, stelt hij voor twee hulpkrachten te nemen die, door hem geïnstrueerd, vanaf het vijfde en het achtste deel voortwerken, zodat hij zelf alleen deel 3 en 4 en het supplement hoeft te doen. De volgende week zal hij vijf dagen naar de Rijn gaan -- de eerste verzuimdagen sinds de start.

Op 24 oktober is hij geïrriteerd omdat hij in plaats van een antwoord op zijn voorstel een brief heeft ontvangen van R. van der Meulen uit Rotterdam, waaruit blijkt dat deze als medewerker zal optreden.

Deze Heer komt a.s. Zondag naar mij toe, om alle inlichtingen mondeling te vernemen, en 't raderwerk voor dezen arbeid in oogenschouw te nemen. Ik zal dit zoo goed mogelijk duidelijk maken, en 't decorum trachten te bewaren, want ik zou een mal figuur maken, als ik hem bekende, dat dit alles zonder mijn voorkennis of eenig bericht is gegaan.
Nu ontvang ik echter, zonder dat er van de bovengenoemde demarches melding gemaakt wordt, inliggend schrijven. 't Schijnt dus dat de Redactie van 't werk naar de Heeren te Leiden is overgegaan, en dat ik gedegradeerd ben tot gewoon medewerker. Is dat alles met Uw weten, wil en bedoeling? Ik heb dit niet verdiend; ik heb mij stipt aan ons accoord gehouden, ik werk bijna anderhalf jaar, en heb ook bijna anderhalf deel geleverd. Ik ben zeer nieuwsgierig of de Heeren medewerkers mij dit na zullen doen.
Over 't geheel verschilt de wijs, waarop men mij te Leiden behandelt, veel van de hartelijkheid en welwillendheid, die ik altijd van U heb ondervonden. Ik heb o.a. een corrector gekregen die in plaats van met zorg de proeven met de kopij te vergelijken, tegen mij voorstelt om in mijn populair werk, voor 't groote publiek [163] onbegrijpbare en afschrikkende wis- en scheikundige formulen te vlechten. Deze heer schrijft mij in een briefkaart, die door de surnumerairs en andere jongelui op ons postkantoor gelezen is, onder meer onbeleefdheden: 'Aldus...kunt Gij spoedig 't werk tot een cacographie maken voor hen, die uitsluitend Lager Onderwijs genoten hebben' en dit alles N.B. om een volkomen correcten zin, in 't art. Bloedwraak , die door haastig lezen, een gewoon gebrek, door ZEd. verkeerd begrepen was.
Ik schrijf U dit, omdat ik weet, dat U mij nooit zoo behandelen zoudt.
Willen de Heeren te Leiden mij er uit hebben, waarvan het soms den schijn heeft, dan behoeft men mij niet te ontzien. Men zegge het ronduit, dan zal ik 't tweede deel met dezelfde inspanning als tot dusverre afmaken, en daarmede de pen nederleggen.

De medewerking van R. van der Meulen, werkzaam bij het Rotterdamse leeskabinet en beschrijver van Sijthoffs uitgeverscarrière, gaat niet door. Eigenlijk wil Vierhout alleen hulp bij de correctie en niet bij de bewerking. Als het absoluut niet anders kan, stelt hij voor dat twee medewerkers beginnen bij deel vijf en deel acht, zodat iedereen duidelijk voor zijn eigen part verantwoordelijk is. Vierhout wijst er wel op dat hij ook voor de rest van het alfabet al veel werk gedaan heeft. Ter aanvulling van de gegevens van Winkler Prins en andere encyclopedieën heeft hij necrologieën en dergelijke gespaard uit de Illustrirte Zeitung, Über Land und Meer, London News en Monde Illustré. Uitvindingen en ontdekkingen verzamelde hij uit Science pour tous, Nature en andere bladen en kranten.

In november 1890 gaat Vierhout overstag. Hij wil twee jongelui in huis nemen voor 1000 gulden per jaar. Met ƒ 100 loon per jaar per persoon zou dat in drie jaar ƒ 3600 kosten. Op kritiek van onder anderen R. van der Meulen antwoordt hij:

't Geldt de aangehaalde boektitels bij wetensch. artikelen. Deze moet men in twee soorten onderscheiden: 1° zulke boeken, waarnaar men hen verwijst, die meer v. 't onderwerp willen weten en deze moeten nieuw zijn, en 2° zulke als de Franschen 'pièces justificatoirs' noemen, in casu boeken, waarop 't beweerde gegrond is, bronnen; waaruit 't gezegde gevloeid is. Ik zal de aanwijzingen van deze 2e soort voortaan zooveel mogelijk weglaten, omdat ik ondervind, dat 't publiek dit onderscheid niet inziet. De heer v.d. Meulen noemt het systeem der vertaling van de opschriften der artikelen te ingewikkeld en 'Vom Guten zu viel'. Een encyclopedie moet alle wetenschap, al is 't nog zoo beknopt, omvatten, en dus ook de taalkennis, 't is een leemte, dat andere lexikons dit verzuimen. Uw woordenboek wordt door deze vertalingen tevens een polyglotte, juist voor den Nederlander, die zoo dikwijls noodig heeft te weten, hoe een woord in 't Fr., Hd. of Eng. heet, van belang. Plaats beslaan zij nagenoeg niet, en mij kosten zij weinig tijd, omdat ik ze meest uit 't hoofd nederschrijf. 't Systeem is hoogsteenvoudig: ik schrijf naast ieder kunstwoord den Latijnschen naam en de Fr., Hd. en Eng. naam, als die talen er een eigen woord voor hebben, dat niet met 't Latijn of onze taal overeenkomt; zoo zet ik bijv. bij Boom, Lat. arbor, Eng. tree, maar niet Fr. arbre (want dit is 't Lat.) en ook niet Hd. Baum ( want dit komt overeen met ons boom).
Ik heb mij v.d. beginne voorgenomen op geen critieken te antwoorden, want ik heb daartoe geen tijd, maar soms jeuken mij de vingers: d. Gids vraagt of ik nooit v. Barbey d'Aurevilliers [sic] gehoord heb, en ik heb dien gentlemanliken schrijver een artikel gewijd met bijzonderheden, die nog in geen ander woordenboek staan! de N. Rott.ct zegt, dat ik d. schilder Beerestraaten niet vermeld heb, en hij [164] staat op zijn plaats behoorlijk beschreven, maar de criticus heeft waarschijnlijk op Bere in plaats v. op Beere gezocht. 't Toppunt van nonchalance bereikt de Spectator, maar gelukkig zoo, dat de kundige lezer zelf den blunder opmerkt, dien de criticus slaat. Hij zegt, dat ik 'natuurlijk uit onkunde' den onder Calvijn verbranden Michel Servetus in den ablatief Miguel Serveto noem. Zag de criticus dan niet aan den voornaam Miguel, dat hier geen Latijn maar Spaansch staat? De kundige lezer ziet dit gelukkig wel.

In november 1890 probeert Vierhout ook zijn honorarium te verhogen. In ruil voor alle extra-inspanningen vraagt hij ƒ 1250 voor ieder deel dat binnen vier maanden geleverd wordt (in plaats van ƒ 1000). Zelf zou hij echter liever in het oude tempo doorgaan dat hem zeer tevreden stelt, zoals hij op 17 december schrijft:

Door de ervaring, onder 't arbeiden opgedaan, ben ik tot de kortste en snelste wijs v. werken gekomen, en deze stemt vrij wel overeen met Uw plan. Ik begin met een vel v. Nieuwenhuis met de pen door te gaan, in te korten en uit 't hoofd aan te vullen. Dan leg ik er Otto Spamer naast, om 't legio ontbrekende artikelen toe te voegen; dat is in 't algemeen vrij volledig en correct, behalve voor Nederland en hier voor zie ik Winkler Prins en 't Woordenboek van N. en Z. Nederl. letterk. na. Nu volgt de invlechting van mijn adversaria, die alphabetisch ieder op een apart stuk papier gereed liggen, en eindelijk 't registreeren der artt., 't maken van excerpten, 't uitknippen v. dagblad-artt en 't sorteeren er van door mijn huisgenooten voor mij. Ik betwijfel of 't korter en sneller kan.

Er gaan volgens Vierhout al kritische geluiden op over de veroudering van Winkler Prins. J.C. van Deventer heeft in de Wetenschappelijke Bladen en in De Amsterdammer een lijst van gebreken van Winkler Prins' werk gepubliceerd. Hij wil zich niet verbinden iedere vier maanden een deel te leveren: 'Word ik gejaagd of bedreigd, dan heb ik aanvallen v. hartklopping, slapeloosheid en al de ellendige gevolgen daarvan, die maken, dat ik langen tijd niets kan doen.'

Aan zijn zoon, die onderwijs geeft in Breda, heeft hij al gevraagd naar geschikte jongelieden uit de hoogste klas van het gymnasium of de HBS, die kunnen medewerken, maar tevergeefs.

Medewerker

Op 21 december 1890 meldt hij, dat ook navraag bij andere leraren geen resultaat heeft opgeleverd. Hij overweegt een advertentie te plaatsen.

In zijn brief van 30 december 1890 sluit hij een concept-advertentie in, bedoeld voor Het Nieuws van den Dag, maar die in ieder geval ook geplaatst werd in Voltelen's Advertentieblad voor het Lager Middelbaar en Gymnasiaal Onderwijs:

Tot medewerking aan een uitgebreiden letterkundigen arbeid wordt gevraagd iemand van veelzijdige kennis, en genoegzaam bedrevenheid in de moderne talen, [165] om daaruit goed te kunnen overbrengen en excerpeeren. Men gelieve zich met de beschikbare referentiën tot nadere inlichting franco te adresseeren aan ..., bureau N. v/d D. enz.

Het postscriptum bij de brief luidt:

Mijn huisgenooten oordeelen, dat deze advertentie te onbestemd is, en dat ik er minstens bij moet voegen: 'voor ongeveer drie jaar' en 'zich gedurende dien tijd te vestigen op een dorp'. Oordeelt U dit ook? Schemert er dan niet te veel door, welke letterk. arbeid bedoeld wordt?

In februari 1891 engageert Vierhout H.W.P Heijs uit Nijmegen, onderwijzer in bezit van hoofdakte Frans en Engels. Heijs is aangenomen voor een vast honorarium (ƒ 750 per jaar), maar heeft zich niet vastgelegd op een deel per vier maanden. Als dat laatste niet lukt, zal Vierhout een tweede medewerker zoeken. In de volgende brieven geeft hij goede berichten over Heijs: 'goed onderlegd, en degelijk van karakter, een beetje langzaam in 't besluiten, maar als ik mij niet bedrieg een van die menschen, welke, als ze wat aanpakken, ook doorzetten' (brief van 15 maart 1891). Heijs is 27 à 28 jaar oud 'en niet zoo eigenwijs of ongezeggelijk als andere jongelui v. dien leeftijd. Hij werkt bij mij v. 9 t 12, v. 2 t 5 en v. 7 t 9 u, 's Zondags vrij.' (24 april 1891)

Intussen blijft Vierhout de omvang van zijn woordenboek steeds vergelijken met andere encyclopedieën. Nieuwenhuis vertoont nu eens geweldige gapingen en is dan weer zeer breedsprakig. De plantkundige artikelen van professor Oudemans en de wijsgerige artikelen en die over kunst van Nieuwenhuis zijn echter goed. Het slechtst, zo schrijft Vierhout op 29 maart 1891, zijn de artikelen over geschiedenis. Onderhandelingen met verdere kandidaat-medewerkers springen af op de financiën.

Uit Vierhouts brief van 24 april 1891 blijkt dat Sijthoff weer op grotere productie aangedrongen heeft met een beroep op de eisen van het publiek. Vierhout antwoordt dat men liever niet advertenties in het Algemeen Handelsblad moest plaatsen met beloftes over zoveel afleveringen per jaar die onmogelijk te houden zijn. Dergelijke advertenties wekken de ontevredenheid van het publiek op. Het contact met Sijthoffs schoonzoon en zaakwaarnemer in Leiden, C.G. Frentzen, verloopt zeer stroef. Inmenging in de kopij -- zoals de vraag of Castricum onder de K moet of niet -- wordt door Vierhout niet erg gewaardeerd.

Op 12 juni 1891 toont Vierhout zich blij dat deel twee uit is. Wat zijn bibliografische opgaven betreft, zegt hij, dat hij zich voor het buitenland baseert op Chambers en Spamer, voor het binnenland op Brinkmans boekenlijst. Hij is spaarzaam met het geven van boektitels en geeft bij herdrukken de laatste hem bekende druk plus jaartal, want dergelijke informatie veroudert nooit.

Op 7 juli 1891 moet hij weer reageren op een aanmaning uit Leiden [166] om haast te maken met het aanwerven van een tweede medewerker. Hij acht het verkeerd het publiek te grote beloften te doen, daardoor wordt het ontevreden. 'Al waren er twintig medewerkers, dan kon een deel van zulk een grooten inhoud niet in drie maanden geleverd worden; immers er moet toch één persoon wezen, die alles overziet, en dit is in drie maanden totaal onmogelijk.' Hij wil een nieuwe advertentie plaatsen in Voltelen's Advertentieblad (waar Heijs ook op reageerde). Het probleem is de honorering. Omdat hij zijn medewerkers een vast salaris betaalt en hijzelf per deel betaald wordt, loopt hij het risico geld toe te leggen. Heijs werkt goed, maar doet minder dan hijzelf. Met een tweede medewerker op dergelijke voorwaarden wordt dat nog erger.

Vierhouts einde

Lang zal Vierhout zich echter niet meer over deze zaken het hoofd hoeven breken. Het moment nadert dat hij het bijltje erbij neergooit. Directe aanleiding is een bespreking van zijn tweede deel in De Nederlandsche Spectator van 1 augustus 1891. De anonieme bespreking is, zoals blijkt uit een zometeen te citeren brief, van P.A.M. Boele van Hensbroek. Ze begint met de kanttekening:

Het doet ons leed, dat bij de keurige uitvoering de redactie van deze encyclopedie zoo verre achterstaat. Het komt ons voor, dat het geen schade aan dit woordenboek zou doen zoo een literator in de bewerking de hand had.

Boele geeft dan een lijst van artikelen waar een en ander aan schort, en besluit als volgt:

Zooals wij hierboven zeiden, het doet ons leed; maar eene encyclopedie is in dezen tijd van veel weten een te belangrijk instrument in de handen van het publiek om er een loopje mede te nemen. En deze encyclopedie voldoet volstrekt niet aan de eischen, die men aan zulk een boek stellen mag.

Vierhout reageert op 8 augustus in een brief aan Sijthoff:

't Artikel in den Spectator heeft mij zeer ternedergeslagen. Daar zit waarschijnlijk iets anders achter. Reeds bij 't eerste deel was 't oordeel v.d. Spectator veel minder gunstig dan dat v.d. overige recensenten en waren er 'spijkers op laag water' gezocht, maar dit art. gaat 't in vinnigheid verre te boven. Kan er ook een machinatie van uw concurrent de Elsevier maatsij. achter zitten of iemand anders, die wat tegen de onderneming heeft? Want gesteld, dat al de genoemde fouten werkelijk fouten waren, dan zijn ze immers alle te zamen betrekkelijk zoo onbeduidend tegenover de vele duizenden overige artikelen, dat daarop niet kan gebouwd worden de beschuldiging 'een loopje met 't publiek te nemen' en wat dies meer zij. Wat de geïncrimineerde artikelen betreft, loopen de aanmerkingen meest over 't wel noemen van 't een en 't niet noemen van 't ander: een kwestie van keus en waardeering. Verder komen er een paar grove onwaarheden en blijken v. oppervlakkig lezen in dezen critiek voor. Doch wat helpt 't mij of ik dit schrijf? Tijd of lust tot anticritiek heb ik niet; bovendien lokt dit nog vinniger aanval uit, en Gij wordt er in 't minst niet mede gebaat. [167]

Ik geef den moed op. Ik ben dit werk met lust en liefde begonnen. Ik was mij bewust, dat ik er de capaciteit toe had. Gij hebt er in berust, dat ik jaarlijks een deel zou leveren, en de uitkomst heeft bewezen, dat ik dit kon doen. Toen kwam de concurrentie van Elsevier, en daardoor zeker Uw aanhoudend drijven tot meerder spoed. Goed werken en immer aangezet worden tot sneller werken gaat niet wel samen en 't maakt mij zenuwachtig. Niet alleen, dat ik er nooit een vrijen dag zelfs geen Zondag van durf nemen, maar de overspanning maakt mij slapeloos. Nu komt er deze onrechtvaardige veroordeeling bij, en dit maakt de maat vol. Ik verzoek U, mij te vergunnen het derde deel, waarvan bijna de helft klaar is, te voltooien en mij dan van mijn verbintenis te ontslaan. Ik wil daarbij met alle macht meewerken om de onderneming aan een opvolger over te dragen, zoodat er geen stagnatie, maar geleidelijke overgang ontstaat.

Misschien, zo voegt Vierhout nog toe, is Heijs geschikt als opvolger, maar in ieder geval is deze voor een vol jaar geëngageerd (tot 1 april 1892). En hoe moet het nu met de tweede medewerker met wie hij in onderhandeling is?

In de volgende brieven regelt Vierhout de overdracht: het opsturen van materiaal en van de andere encyclopedieën die hij als bron gebruikt. Hij wijst op de klapper met door hem opgenomen verwijzingen. Aan het eind moet er een supplement en een register komen. Dat register heeft hij bijgehouden om snel te kunnen zien of een onderwerp behandeld is. Ook stelt hij zijn duizenden knipsels en excerpten beschikbaar en is hij bereid zijn werkplan en de door hem gevolgde algemene regelen op papier te zetten: 'Gij ziet, dat ik nog altijd hart heb voor 't werk; ik zal dit toonen, zoolang ik er aan schrijf', zo laat hij op 28 augustus 1891 weten. Vierhout blijft onverminderd bereid tot andere werkzaamheden voor de uitgeverij.

Op 28 oktober 1891 schrijft hij, dat hij rond 1 december zijn derde deel denkt af te hebben. Hij wil dat Sijthoff met ingang van die datum Heijs van hem overneemt. Dit laatste brengt Sijthoff ertoe nadere inlichtingen over Heijs te vragen.

Op 16 november schrijft Vierhout dat hij geen foto heeft van Heijs en dat hij hem wegens zijn slechte gezicht niet kan beschrijven. Heijs kleedt zich zorgvuldig, is in alle opzichten solide, maar zeer gesloten van karakter: 'Ik zit nu acht maanden tegenover hem, en nog weet ik niets van zijn familie of particuliere zaken.' Heijs had op 9 november een brief naar Sijthoff gestuurd waarin hij zich beriep op beloftes in de advertentie, waarin stond: 'de benoemde verbindt zich om ten minste drie jaar op een gezond dorp in 't zuiden van ons land te woonen.'

Zijn laatste kopij stuurt Vierhout op 28 november 1891. Dit loopt tot Esthland. Hij heeft over dit derde en laatste deel, ondanks overmatige krachtsinspanning, 5 1/2 maand gedaan.

Verbroken vriendschap

Sijthoff had intussen de negatieve recensie in De Nederlandsche Spectator niet zomaar laten passeren. Boele van Hensbroek was de schoonzoon en compagnon van Sijthoffs oude vriend, de Haagse uitgever Martinus Nij[168]hoff. Aan Nijhoff stuurde Sijthoff een brief over de recensie, maar wegens afwezigheid van de geadresseerde viel deze brief in handen van Boele. Een en ander resulteert in de volgende brief van Boele aan Sijthoff, gedateerd 14 augustus 1891:

Ook uw schrijven aan den Heer Nijhoff van 11 Aug. 1891 kwam in mijne handen, en daar dit schrijven toch geheel over mij handelt, maak ik van dit gelukkige toeval gebruik om U dien brief te beantwoorden. Ik noem het een gelukkig toeval, daar ik nog al van oprechtheid houd, en ik nu weet welk een 'vriend' (zooals gij U nog voor enkele weken teekende) ik aan U heb. -- Sedert ik Uw brief ontving heb ik mij bezig gehouden met het vraagstuk, hoeveel zakelijken kennis iemand wel moet hebben van onoprechte en gemeene handelingen om er een ander, die daar nooit aanleiding toe gaf, van zoovelen te verdenken.

1° Zou ik, terwijl ik mijn naam zette onder een art. over uw boek, naamloos 'pijlen schieten' enz. enz.

2° durft u uzelve aftevragen: 'Is het wraak? is het eene betaalde recensie?'

3° zendt gij mij twee ongeteekende briefjes in copie (Wie zijn die geachte schrijvers?), in het een waarvan n.b. aan mijn boekhouder de Groot en 'zijne ondankbaarheid voor uwe weldaden' invloed op mijn schrijven wordt toegekend; terwijl ik, volgens het andere, mij zou laten gebruiken 'door de Elsevier-maatschappij, Uw concurrent'.

Nu is het mijne beurt:

1° is het onwaar, dat de Spectator sedert V's dood 'pijlen schoot'. De ontelbare artikelen en berichten vol appreciatie kunnen elkeen, die niet verblind is, daarvan overtuigen.

2° weet ik niet of U gewoon zijt U te laten influenceeren door Uw boekhouder, in zaken, die niets met uw zaak te maken hebben. Het schijnt zoo; maar ik verzeker U gaarne, dat ik het zoover nog niet heb gebracht.

3° In hetzelfde Nr. Spect., waarin de recensie Encyclopedie, staat een afbreekende recensie van een roman, waarop de Elzevier Maatsch. als 'n succes hoopte.

In het algemeen -- gij moet het mij ten goede houden -- maakte uw brief op mij den indruk: 'Zooals de waard is vertrouwt hij zijn gasten'.

Ik weet niet of gij ooit recensies betaalde of er geld voor ontvingt, en ik wil dat zelfs niet vermoeden.

Maar wat ik wel weet, is dit: Zoolang ik iets in den Spect-redactie te zeggen zal hebben, zal dat blad streven naar waarheid of wat ons dat schijnt. Uw 'Encyclopedie' is een prul en ik heb het zeer zacht behandeld; en nooit zal een arme schoolmeester of een ander, die er in loopt met zoo'n boek te koopen, kunnen zeggen, dat de Nederl. Spectator het heeft aanbevolen.

De eene namelooze vriend van U, die 'geen lust heeft tot anticritiek', is mogelijk iemand, die niet geschikt is om eene encyclopedie te maken, maar zeer zeker is hij een verstandig man, daar hij begrijpt dat dit een nog krasser woord zou noodig maken.

Ik heb U dit in gemoede willen schrijven, terwijl ik U verzeker, dat uwe insinuaties niet zullen beletten, dat een fraaie uitgave van uw huis in den Spect. zal worden geloofd en een slecht boek zal worden afgemaakt.

U zult intusschen begrijpen, dat sedert het ontvangen van Uw schrijven elke vriendschappelijke verhouding tusschen ons een einde heeft.

Sijthoffs woordenboek voor kennis en kunst, tweede redacteur

Nadat Vierhout heeft afgehaakt, zoekt Sijthoff ten snelste een opvolger. Hij laat zijn oog vallen op Enno Zuidema (1843-1932), een leraar aan de [170] HBS te Zwolle, die eerder al genoemd werd als mogelijke corrector en medewerker voor Sijthoffs woordenboek. Zuidema was de auteur van een Beknopte aardrijkskunde voor HBS, gymnasium en andere instellingen van voortgezet onderwijs. Ook was hij de bewerker van een herdruk van Jacob Kramers Geographisch woordenboek der geheele aarde. Voor Sijthoff was hij al werkzaam als bewerker van een herdruk van Het boek der uitvindingen, ambachten en fabrieken.

Enno Zuidema

Alida Zuidema

[de illustraties staan op p. 169]

Zuidema werd benaderd door Sijthoffs vertegenwoordiger Carpentier. Op 15 augustus 1891 schrijft hij naar aanleiding van zijn gesprek met Carpentier:

Ik heb, na rijp beraad, dat aanbod aanvaard, onder voorwaarde dat ik alleen de artikels die op mijn studieveld betrekking hebben -- taal, letteren, geschiedenis en aardrijkskunde -- behoef te herzien, terwijl de zoon van den heer C[arpentier] de wis- en natuurkundige vakken voor zijne rekening neemt.

Voor de zeven overblijvende delen zijn hem 2 1/2 jaar gegund. Omdat hij ook nog bezig is met Het boek der uitvindingen (waarmee hij na het derde deel zal stoppen) zal onder zijn leiding zijn oudste dochter Alida (1871-1947) hem terzijde staan bij het bewerken van Sijthoffs woordenboek: een meisje van 20 dat een week eerder reeds haar derde akte L.O. haalde.

Blijkbaar maakte Sijthoff van de redacteurswisseling gebruik om de post honorarium aanzienlijk te drukken:

Vindt U verder goed, dat de betaling -- 600 gld. per deel, evenals bij den heer V[ierhout] -- kwartaalsgewijs geregeld wordt? U weet (vergeef me dat ik zooveel over mijzelf praat), ik heb een groot gezin -- zeven kinderen -- en ontvang gaarne dikwijls contanten.

Van een brief van 21 augustus 1891 van Sijthoff aan Zuidema is een kopie overgeleverd:

Een Encyclopedie is in onze dagen van stoom en snellen voortgang der Wetenschap een moeijelijke onderneming, iedere vakman heeft wat op te merken!

Mijn tegenwoordige redacteur nam de zaak zwaar op, kwam niet vooruit, sloofde en ik heb een brief die zegt, ''t is een prul'! Bronbeek ontbreekt. Calorische machine 5 jaar ten achteren. Ik liet U een exemplaar zenden, blader 't door en zeg mij Uw oordeel. Lees de Spectator en zeg mij, zult U 't beter maken.

Op 9 september 1891 schrijft Zuidema aan Frentzen dat hij zal beginnen met deel 4 Gastein (het eerste artikel van deel 4 van Nieuwenhuis). Later zal hij nog de rest moeten doen vanaf Esthland, waar Vierhout ophoudt. Voor het bijhouden van gegevens vraagt hij om London News, Illustrirte Zeitung of Über Land und Meer; de NRC of het Algemeen Handelsblad. Hij hoopt in januari deel vier af te hebben en dan iedere vier maanden een volgend deel.

Een regelmatig terugkerend punt in Zuidema's brieven zijn verzoeken [171] om voorschotten. Ook bestelt hij als bron Stielers Hand-Atlas (1891, 65 Mark), die hem eerst in rekening wordt gebracht, maar die hem later in bruikleen wordt gegeven.

Op 13 september 1891 schrijft hij dat het moeilijk is om de omvang van de delen te ramen:

Te hooge eischen mag men aan een woordenboek niet stellen, en zoo ergens, dan is hier een welwillend oordeel noodig; dat hebben de schrijver in den Spectator en de mijnheer die U schreef ''t is een prul', 'Bronbeek ontbreekt' enz. enz. wel een beetje uit het oog verloren. Ik heb zelf, al bladerende, ook wel enkele zwakke punten ontmoet en wil gaarne meewerken die te verbeteren (er moet een 'supplement' komen), maar dat 'Bronbeek' er b.v. niet in staat is heel niet erg. 't Is immers geen zelfstandige plaats en hoeft dus enkel bij 'Arnhem' vermeld te worden. Van zulke dingen had men U geen grief moeten maken; Winkler Prins trouwens vermeldt Bronbeek in voce ook niet en heeft wel ergere omissies.

Zuidema wordt bij het bewerken van deel vier gehinderd door het ontbreken van delen van encyclopedieën die Vierhout nog heeft. Op 3 oktober rapporteert hij dat hij twee van de geplande drie vellen per week haalt:

Over 't geheel valt het werk mij niet mee; daar is zoo verbazend veel en velerlei aan te doen. Behalve het onderhavige blad moeten elken dag in couranten en tijdschriften ook de klapper en 't register worden bijgehouden!

Toch zal ik niet versagen. Maar de vraag is: schiet het werk zoo voldoende op?

Zuidema vraagt zich af of de zetter niet op eigen houtje de afkortingen kan aanbrengen. Ook wendt hij zich af en toe tot de uitgeverij met verzoeken om inlichtingen, bijvoorbeeld over het kamerlid Gleichman, over wie hij niets weet en in Zwolle niets kan vinden. Zuidema laat er geen twijfel over bestaan dat hij het werk alleen op zich genomen heeft uit financiële overwegingen. Hij vraagt om elke maand honderd gulden te sturen. Dit verzoek wordt in zoverre ingewilligd dat hem na elke zes vel het gevraagde bedrag uitgekeerd zal worden. Overigens blijft de eerder reeds genoemde Smit gehandhaafd als katholieke deskundige.

Aan de vooravond van het vertrek van Heijs (die in Leiden correctiewerk is blijven doen) maakt C.G. Frentzen op 29 maart 1892 de balans op na een half jaar Zuidema:

En dan kom ik tot de niet bijzonder bemoedigende conclusie dat U voor nog niet een vol deel copie hebt geleverd en ik er dus feitelijk niets op verbeterd ben.

Frentzen stelt voor Heijs aan een eigen letter verder te laten werken, want hij moet de intekenaars drie delen per jaar leveren. Uit een teleurgestelde brief van Heijs van 23 juli 1892 blijkt echter dat hiervan niets is gekomen. Heijs had dat ook niet echt verwacht na wat hem van Zuidema's 'aanstellerij' gebleken was. Hij spreekt ironisch over het 'allesomvattende genie' van Zuidema. [172]

Voortzetting en voltooiing

Op 21 mei 1893 schrijft Zuidema een opgewekte brief aan Sijthoff. Hij heeft het zojuist voltooide zesde deel ontvangen. Van Carpentier hoorde hij dat het debiet 'vrij wel' gaat. Hij vraagt wat Sijthoff van de kwaliteit van zijn werk vindt (en ook Zuidema's brieven blijken inmiddels door het afkortingsvirus geïnfecteerd te zijn):

Is het U ook opgevallen, dat ik mij bij d. bewerking meer en meer geheel aan Spamers houd? Een voortreffelijk boek! Veel beter dan Chambers en ook beter dan Brockhaus. Wat Spamers ook zoo aanbevelenswaardig maakt zijn die kleine korte artikeltjes, waarin alledaagsche uitdrukkingen, Latijnsche of andere vreemde spreekwoorden enz. uiteengezet worden, zoomede zijn beknoptheid en zijn opgave v.d. nieuwste bronnen of literatuur voor bijna elk art. v. grooteren omvang. Dit veroorzaakt mij wel eens eenige moeite, als ik, consequent, ook bij d. Nederl. artikelen diezelfde opgave v. bronnen meen te moeten geven, maar in d. regel lukt dit met wat overleg en goeden wil heel goed; -- de Nederl. boekhandel is welwillend en de posterij geriefelijk, al vereist elke persoonlijke informatie dan ook haar port.

Zuidema vraagt meteen maar om restitutie van portokosten. Hij levert wekelijks 1 1/2 gedrukt vel. Door het proevenlezen heeft hij in verband met de compresse druk een bril moeten aanschaffen.

Sijthoff antwoordt Zuidema op 10 juni 1893 dat hij tevreden is over diens werk. Het debiet gaat 'vrij wel naar wensch', zegt hij sarcastisch. Het kon inderdaad nog erger. De rekening voor deel 1 tot 5 luidt: kosten ƒ 25.323,24, opbrengst ƒ 13.004,79. Vandaar dat men in Leiden pruttelt en bang is dat het geheel meer dan 360 vel wordt. Na deel 10 wordt alles puur verlies. Ook refereert hij weer aan de ongunstige recensie van Boele ('men moet 't van zijne vrienden hebben') die veel kwaad deed. Hij kan niet meer dan ƒ 600 per deel betalen.

In juni 1893 schrijft Zuidema aan Frentzen dat er naast het zeer matige honorarium af en toe wel eens een boekgeschenk over mag schieten. Temeer daar hij porti van proeven en correspondentie in verband met het woordenboek niet in rekening brengt. Afgesproken wordt dan dat hij de portokosten in rekening brengt en dat hij de kosten van geïllustreerde bladen en kranten voor de helft kan declareren.

Op 27 juni 1893 schrijft hij niet uit Zwolle, maar uit Deventer, waar hij surveilleert bij examens voor onderwijzers. Hij zit in deel zeven en besnoeit aanzienlijk om de omvang binnen de perken te houden:

Nieuwenhuis is inderdaad te breedsprakig. Maar toch moet men bij 't besnoeien voorzichtig zijn, omdat er zoo vaak naar een vroeger of later artikel in Nieuwenhuis verwezen wordt. Zoo had ik b.v. indertijd Godenleer (Noordsche) laten vallen, als onderdeel v.d. leer v. God, welk art. al te dogmatisch, t.w. van Christel. gereformeerd standpunt was. Later echter merkte ik -- bij de G. zijnde, mijn aanvangsletter, moest ik nog veel ondervinding opdoen -- dat er bij vele Noordsche Godennamen (Odin enz.) naar dat art. Godenleer (Noordsche) verwezen werd. Dienvolgens heb ik ter rechter ure nog een nieuw art. Noordsche Godenleer bij de N. kunnen inlas[173]schen. O, daar is bij dergelijk werk zoo veel te beredderen! Dubbel aangenaam was mij daarom uw waardeerend schrijven.

'Zonder grootspraak' schrijft Zuidema op 16 januari 1895 aan Sijthoff, dat de laatste deeltjes gunstig door het publiek ontvangen zijn. Hij biedt zich alvast aan voor nieuwe projecten. Hij heeft een huis gekocht voor ƒ 7000,-, en heeft ƒ 500 nodig voor reparaties, verhuizing en dergelijke. Graag zou hij die als voorschot ontvangen. Sijthoffs boekhouder Wagemans is 'erg schroomvallig' in het verstrekken van voorschotten. In volgende brieven geeft hij zijn oordeel over enkele historische atlassen en ziet hij Jäger s Weltgeschichte in om dat eventueel te vertalen.

Op 14 juli 1895 schrijft hij aan Frentzen:

Hierbij heb ik 't genoegen U 't laatste blad van ons Woordenb. aan te bieden. [...] Wat mij betreft, was 't nu hiermee afgeloopen. Maar nu 't Supplement nog! Met al die gewraakte omissies; voor een goed deel nalezing op 't werk mijner voorgangers: Aalten, Aardenburg, Aboekir, Akkrum, Alais, Aegir, Al fresco, Analphabeten, Ankarström, Angst, Arrée-gebergte, Baarn, Naarderadeel, Van Aken, Van Eyk en tutti quanti.

Heerlijk werk. U kent al die brieven en briefkaarten, successievelijk van allerlei slag pruttelaars ingekomen! Ik verzeker U, dat 't een mèr à boire is. Doch 'k ben er reeds meer dan eens aan beziggeweest en heb vandaag mijn oudste dochter, die mij trouw bij 't Woordenb. geassisteerd heeft, inlichtingen gegeven hoe ze, te beginnen met den dag van morgen, het vlugst met dat Supplement kan opschieten.

Na de voorafgaande mededelingen over het tegenvallende debiet, zal het niet verbazen dat dit supplement zeer gering van omvang wordt: 37 bladzijden.

Uit een brief van 30 juli 1895 blijkt, dat Zuidema heeft moeten bedanken voor de bewerking van Jägers Weltgeschichte omdat zijn taak aan de HBS werd uitgebreid. Aan Sijthoff vraagt hij een bijdrage voor zijn 25-jarig huwelijk om met het gezin een toertje te kunnen doen.

Zuidema's beide oudste dochters mogen van Frentzen ieder een boek uitzoeken voor hun trouwe medewerking aan Sijthoffs woordenboek. Hun vader geeft meteen maar drie titels op, waaruit Frentzen zelf mag kiezen: Vogels van diverse pluimage van Carel Vosmaer, de Gedichten van J.J.L. ten Kate en de Romantische werken van Jan ten Brink. En, o ja, op 10 augustus dankt Zuidema zijn uitgever voor een bankje van ƒ 100,-

Ook in latere jaren correspondeert Zuidema nog met uitgeverij Sijthoff. In 1907 is er even sprake van een tweede druk van Sijthoffs woordenboek, maar die gaat niet door. Ook werkt Zuidema nog mee aan het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, onder andere met biografieën van collega-lexicografen. In deel 6 van dit werk wordt ook meegewerkt door Zuidema's broer Roelf (1851-1937), die vanaf deel 7 de eer van de familie alleen moet verdedigen in het NNBW. Deze zelfde broer Roelf is vanaf 1918 als redacteur verbonden aan Oosthoek's geïllustreerde encyclopaedie. Men kan wel zeggen dat de beide Zuidema's, zoons van een schoolhoofd in [174] Nieuw Beerta, geen geringe verdiensten hebben gehad voor de Nederlandse lexicografie.

Al met al kan men vaststellen, dat de totstandkoming van Sijthoffs woordenboek voor kennis en kunst niet erg soepel verliep. Voor de meest direct betrokkenen, de uitgevers en de bewerkers (en hun gezinnen!) betekende het boek veel werk en zorg, en weinig materiële en immateriële waardering. De in het Sijthoff-archief bewaarde correspondentie geeft een gedetailleerd beeld van de problemen die zich voordeden. Aardig is natuurlijk dat de (in ieder geval door Vierhout niet gewenste) anonimiteit van de bewerkers nu is opgeheven. Interessant zijn ook de gegevens over de manier van bewerken en de gebruikte bronnen. Mede op basis van deze informatie lijkt het geraden nader onderzoek te doen naar de 'familierelaties' tussen de diverse Nederlandse en buitenlandse encyclopedieën.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Trefwoord 1994 (7), 7-22. Opnieuw verschenen in Nicoline van der Sijs (red.), Woordenboeken en hun makers (1998). De paginanummers tussen [ ] verwijzen naar de laatste publicatie.


noten

  1. A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830-1880. Eerste deel. Amsterdam 1886, p. 27.

  2. Maar in het Album Scholasticum komt hij niet voor. Wellicht heeft er een verwisseling plaats gehad met de Leidse hoogleraar J. Nieuwenhuis.

  3. Het getal twaalf wordt genoemd door R. van der Meulen in Een veertigjarige uitgeversloopbaan. A.W. Sijthoff te Leiden. 1851 - 1 Januari - 1891. Amsterdam 1891, p. 41. Afgaande op de brieven van Snellen van Vollenhoven aan G.D.J. Schotel (Letterkundig Museum) wordt medewerking verleend door Schotel (vreemden en inlanders, bijbelse personen en zaken en enkele oudheidkundige artikelen), Mr. W.R. Boer (staatslieden), ds H. Broese uit Aardenburg (doopsgezinden), Snellens zwager ds Vollenhoven (bijbelse onderwerpen), dr G.Ph.F. Groshans (medicijnen), J.G. Liernur (wijsgeren), C.A.J.A. Oudemans. Van de kunstschilder P.J. Schotel wordt opgemerkt dat nog niet zeker is of hij meedoet. Behalve de hier genoemden geeft Van der Meulen in Brinkman's catalogus van 1850-1882 nog de namen van E.M. Beima, F.A.T. Delprat, L.J. Egeling, F.W.C. Krecke, W.M. Perk, P.H.J. Wellenbergh. Volgens deze bron zijn de houtgravuren naar tekeningen van P. Tétar van Elven. A.C. Kruseman (O.c, p. 792) noemt nog als medewerker P.M. Brutel de la Rivière.

  4. R. van der Meulen, O.c, p. 41-44. Aan dit werk is ook een aantal andere gegevens over de overname door Sijthoff ontleend.

  5. Nader onderzocht zou moeten worden welke inhoudelijke gevolgen er voortvloeien uit de verschillende redactiewisselingen.

  6. Dit ontwerp-contract is niet gedateerd, maar zit in map 1855 van het brievenarchief.

  7. In brieven aan Sijthoff noemt Snellen van Vollenhoven in ieder geval de namen van de medewerkers Verster (krijgskunde) en Pols.

  8. R. van der Meulen, O.c, p. 56 en de Sijthoff-correspondentie. Volgens het Nieuwsblad voor den Boekhandel ging het bij de verkoop om 664 exemplaren à ƒ 8,-.

  9. R. van der Meulen, O.c, p. 218-220. In de correspondentie tussen Sijthoff en Plantenga worden de volgende namen van (potentiële) medewerkers genoemd: Groneman Sr. voor natuurkundige vakken, Groneman Jr. voor wis- en werktuigkunde, Ds Baumhauer voor godsdienst, kerkelijke geschiedenis en filosofie, predikant Erdbrink voor geschiedenis en andere vakken.

  10. De gegevens over Vierhout zijn ontleend aan familieberichten in het Centraal Bureau voor Genealogie.

  11. Voor de brieven van Vierhout en Zuidema die geciteerd worden geldt, dat niet steeds duidelijk is aan wie ze gericht zijn. Sijthoff woonde in Frankrijk, terwijl zijn zaken in Nederland waargenomen werden door zijn schoonzoon C.G. Frentzen. Voorzover er sprake is van een rolverdeling is het deze, dat Sijthoff vriendelijk stimuleert, terwijl Frentzen opjaagt en de kosten probeert te drukken.

  12. Kennelijk had Sijthoff voorgesteld de artikelen van Nieuwenhuis uit te knippen en op te plakken, opdat ze gemakkelijk onder verschillende medewerkers verspreid konden worden.

  13. De Syllabus Errorum werd in 1864 door de paus gepubliceerd en registreerde de moderne, veelal liberale, beginselen en opvattingen die in strijd waren met de leer van de katholieke kerk.

  14. In deze fase zijn o.a. twee zonen van Carel Vosmaer als medewerker in de markt: luitenant W. Vosmaer en dr. G.C.J. Vosmaer. Behalve de reeds genoemde mr. Stoffels komt ook een dr. Doyer in de correspondentie voor. Geen van deze heren zal daadwerkelijk gaan meewerken.

  15. Het ontwerp voor het prospectus bevat nog de later weggelaten zin: 'op 't terrein der chronique scandaleuse is deze encyclopedie zeker arm te noemen'.

  16. Kennelijk had uitgever Frentzen ingegrepen in de kopij.

  17. Ik heb geen systematisch onderzoek gedaan naar de recensies op Sijthoffs woordenboek.

  18. De Gids (1890) III, p. 363-364 vergelijkt kort Sijthoffs woordenboek met Winkler Prins. Sijthoffs woordenboek is minder uitgebreid en bevat geen illustraties, maar levert 'grooter woordenschat, ruimer verklaring van technische termen, meer plaats- en personennamen'. Een dergelijk werk is volgens de recensent eigenlijk nooit volledig. Hij geeft enkele omissies op en constateert dat 'gelijk dit vaak bij dergelijke Encyclopaedieën geschiedt, de buitenlandsche letterkunde aan zwakke handen [is] toevertrouwd.'

  19. De Nederlandsche Spectator bespreekt het eerste deel op 2 augustus 1890. De recensent, een zekere 'W', geeft een aantal opmerkingen, maar wenst de uitgever toch vele kopers toe.

  20. Bedoeld is: J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde

  21. Zoals reeds opgemerkt, verscheen de recensie op Sijthoffs woordenboek anoniem. Mogelijk doelt Boele hier op een negatieve recensie over een ander boek uit Sijthoffs fonds.

  22. De dood van Carel Vosmaer (overleden in 1888). Boele was Vosmaers opvolger als 'hoofdredacteur' van De Nederlandsche Spectator.

  23. De recensent Wolfgang [van der Mey] laat zich negatief uit over Novellen en schetsen van Gustaaf d'Hondt.

  24. Zie over hem: J.D. Rutgers van der Loeff, 'Roelf Zuidema' in Haerlem Jaarboek 1937, p. 21-24.

  25. Ik dank de heer A.G. van der Steur en vooral de heer C.A. Burgers te Haarlem voor hun inlichtingen over de familie Zuidema.