Zij: Dit en dat vond ik goede punten.
Hij: Fijn.
Zij: En ook dat vond ik wel goed.
Korte stilte.
Hij: Ik voel een ‘maar’ aankomen.
Zij: Dat klopt … maar …
En zo verder, want de rest kan iedereen wel zelf verzinnen.
Ik voel een ‘maar’ aankomen: het is een van mijn favoriete uitdrukkingen. Ervaring leert dat je kritiek beter niet als voorgerecht kunt serveren. Liever eerst iets zoets en pas daarna het zuur. Of de rode pepers, maar wie daarmee begint, heeft zichzelf niet in de hand.
Je hoort het vaak, ik voel een ‘maar’ aankomen, maar leest het weinig. Het is dan ook typisch een uitdrukking uit de spreektaal. Die overigens nog ontbreekt in de Dikke Van Dale.
Maar, maar, maar …
Kun je maar vermenigvuldigen? Zeker, en wel op twee manieren. Simpelweg door het te herhalen. Ook dat hoor je vooral in de spreektaal. Maar, maar, maar … het kan een aanloop zijn tot iets wat je liever niet zegt. Of tot iets wat zich moeilijk laat formuleren. Bovendien kan een verdediging zo beginnen. Je krijgt een stortvloed aan woorden over je heen die je probeert te stoppen door telkens te interrumperen met ‘maar … maar … maar …’
De tweede vermenigvuldiging van maar is de meervoudsvorm maren. Die komen we tegen in de uitdrukking mitsen en maren. Deze uitdrukking, die je vaker leest dan hoort, kent Van Dale wel. De betekenis is ‘veel bedenkingen, reserves’.
We vinden deze zegswijze sinds het eind van de 19de eeuw en vooral politici blijken er dol op. “Mijn mitsen en maren zijn hiermee gegeven.” “Er zijn geen mitsen en maren meer geldig.” “Wij gaan aarzelend en onder voorbehoud en vervuld van mitsen en maren, akkoord met deze reorganisatie.” Dergelijke formuleringen vind je geregeld in verslagen van Kamerdebatten.
Geen gemaar
Van al te veel mitsen en maren worden mensen moe – ook dat leert de ervaring. Op een gegeven moment moet er een knoop worden doorgehakt. Vooral als er bij al het getreuzel vaak “maar” is gezegd, kan de reactie zijn: “Nu even geen gemaar meer.” Dat lees je weleens, maar je hoort het vaker.
De Dikke Van Dale voegde gemaar in juli 2021 toe, in coronatijd dus, met als betekenis “het (voortdurend) opwerpen van bezwaren en bedenkingen”. En met als voorbeeldzinnen “hou eens op met dat gemaar!” en “geen gemaar, nou doen wat ik zeg!”
In feite is deze uitdrukking al een stuk ouder. We vinden ’m al in De Sumatra Post van 1904, in deze dialoog:
“Kunt u niet beter en duidelijker schrijven?”
“Misschien wel meneer, maar ik dacht dat…”
“U heeft niet te denken! Kunt u beter schrijven, ja of neen?”
“Jawel meneer, maar…”
“Geen gemaar alsjeblieft! kunt u ’t?”
“Ja meneer.”
“Dan verzoek ik u dat in het vervolg te doen; ik houd niet van hanepooten.”
Ik had verwacht dat politici op al die mitsen en maren weleens zouden hebben gereageerd met een ongeduldig “en nu geen gemaar meer”, maar in de Handelingen van de Kamerdebatten kwam ik dit niet tegen. Wel blijkt er een gedicht getiteld “Geen gemaar” te bestaan, ergens tussen 1951 en 1970 geschreven door Remco Campert. Het is te lang om in z’n geheel te citeren, maar het begint zo:
Het grootste, het mooiste
is natuurlijk
dat je je een opvatting weet eigen te maken
een geloof, een wandelstok
een idee van alles en nog wat
En het eindigt met deze regels:
Natúúrlijk is dat
het grootste, het mooiste
en geen gemaar.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Twitter: @ewoudsanders