Vanwege de energiecrisis nadert er een zware tijd. In de media doen daarvoor verschillende woorden de ronde. Een woord dat je steeds vaker hoort en leest is horrorwinter. Voor mij was dit nieuw, maar in kranten wordt het al zeker sinds 2010 gebruikt. Daarin las je toen onder meer over “de horrorwinter van 1963”.
Die winter was in Nederland de koudste van de twintigste eeuw. Volgens het KNMI vroor het toen op veel plaatsen bijna drie maanden achtereen elke dag. De gemiddelde temperatuur bedroeg -3,1 graden, terwijl +2,6 graden het normale gemiddelde is in een Nederlandse winter.
Tot nu had horrorwinter dus als betekenis: extreem koude winter. De kans dat het de komende winter extreem koud zal worden is echter klein, vanwege de klimaatverandering. Toch zullen veel mensen in de kou komen te zitten, zo is de verwachting. Bij onvoldoende steun van de overheid zullen ze van gas en licht worden afgesloten omdat ze de energierekening niet meer kunnen betalen. De winterse horror die nu wordt voorzien heeft dus betrekking op andere zaken: diepe armoede, ondervoeding en kou, met als gevolg grote sociale onrust. Die wellicht zelfs forse politieke consequenties kan hebben.
Oorlogswinter
Een ander woord dat in dit verband nu opgang maakt is oorlogswinter. Volgens de Dikke Van Dale betekent dit “winter van een oorlogsjaar, m.n. de laatste winter (1944-1945) van de Tweede Wereldoorlog”. Die winter staat in het collectieve geheugen gegrift als de Hongerwinter, een woord dat qua klank dicht in de buurt komt van horrorwinter. Vooral in steden in West-Nederland ontstond in die barre winter zo’n tekort aan voedsel en brandstof dat ruim twintigduizend mensen het leven verloren.
Het woord oorlogswinter blijkt trouwens al lang voor de Tweede Wereldoorlog te zijn gebruikt. In 1912 maakte een krant melding van de oorlogswinter van 1870. Dit etiket werd er met terugwerkende kracht opgeplakt, want in bronnen uit de tijd van de Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871 heb ik het niet aangetroffen. Gedurende de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) won het woord oorlogswinter aan terrein. Zo schreef een dagblad krap drie maanden na het uitbreken van die oorlog, onder de kop “De dreigende winter”:
De winter is een nog veel erger vijand dan de Duitsche “inbrekers”, veel erger dan men hier wel wil gelooven. Wanneer het tot een winter-veldtocht komt, dan komt er een toestand in Frankrijk, die het den Duitscher overbodig maakt in te grijpen. Want Frankrijk is reeds bij het begin van den herfst zoo uitgeput, dat het een oorlogswinter niet overleven kan.
Energieoorlog
De afgelopen weken is ook het woord energieoorlog snel terrein aan het winnen. Onder meer in deze nieuwskoppen: “Vladimir Poetin mag energie-oorlog met Europa niet winnen” (NRC), “Energieoorlog losgebarsten: ‘Rusland wil Europese economieën maximale schade toebrengen’” (Algemeen Dagblad) en “Rusland en EU voeren energieoorlog verder op” (De Standaard).
In feite is het woord energieoorlog rap terrein aan het heroveren. Al in 1950 meldde een krant, onder de kop “Energie-oorlog geëindigd”:
De Oostduitse autoriteiten hebben (…) besloten de levering van electriciteit aan de westelijke zones te hervatten, waarmee een einde is gekomen aan een “energie-oorlog”, die zes weken heeft geduurd. Er zal een formele overeenkomst worden getekend, waarbij de centrale in de Sovjet-zone een hoeveelheid van 400.000 kwh per dag zal leveren aan de westelijke sector van Berlijn. In ruil hiervoor zullen de centrales in Westberlijn eenzelfde hoeveelheid leveren aan de provincies in de Sovjet-zone. Deze overeenkomst voorkomt betaling in verschillende valuta.
Dit bericht dateert uit het begin van de Koude Oorlog. Ik vermoed dat het niet lang zal duren voordat we dat slepende conflict de Eerste Koude Oorlog zullen gaan noemen, omdat we nu toch steeds duidelijker zijn beland in een Tweede Koude Oorlog. En ja, ook die aanduiding doet al de ronde.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Twitter: @ewoudsanders