Bijna wekelijks lees of hoor ik in de media een woord dat ik nog niet kende. Zelfinspectietools bijvoorbeeld voor hulpmiddelen van de Arbeidsinspectie om niet te hoeven doen waartoe zij in het leven is geroepen: als onafhankelijke instantie de arbeidsomstandigheden inspecteren waaronder mensen werken. Nee, dat moeten bedrijven zelf doen, met alle voorspelbare risico’s van dien.
Stom woord, vind ik, zelfinspectietool – ik hoop het snel weer te vergeten.
Soms leer ik echter een woord dat ik juist wil onthouden, omdat ik er meteen blij van werd. Onlangs zei een vriendin toen we ergens langs een bank liepen waarop enkele oudere mannen met elkaar zaten te praten: “Kijk, het leugenbankje.”
Nooit eerder gehoord, terwijl het zo beeldend is. En ook al eeuwen oud.
Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal betekent leugenbank: “bank, zooals er in verschillende steden een wordt gevonden, waar leegloopende lieden, b.v. zeelieden aan den wal, zich dagelijks verzamelen en allerlei verhalen opdisschen”.
Deze definitie dateert uit 1915 en dat kun je er wel aan aflezen. Althans, ik vind de toon nogal elitair en neerbuigend. De definitie in de Dikke Van Dale is slechts iets neutraler, namelijk “bank waarop bejaarde mannen sterke verhalen vertelden”. Het idee is kennelijk: alleen mannen doen dit en je moet ervoor met pensioen zijn. Curieus is de verleden tijd vertelden, maar dat terzijde.
Klapbank
Leugenbank bestaat al sinds de 17e eeuw, in de spelling leughen-banck. Er blijken zelfs synoniemen te bestaan. P.C. Hooft (1851-1647) heeft het in een gedicht uit het begin van de 17e eeuw over een logenbrug – kennelijk voor oude-mannen-opschepperij vanaf de brug. Een ander synoniem is klapbank, naar klappen in de betekenis ‘praten, kletsen’. Dit synoniem is opgetekend door Johan Winkler (1840-1916), arts te Leeuwarden en in zijn tijd een bekende dialectoloog. Op een kade in Duinkerken, een Franse havenplaats aan de grens met België, kwam Winkler op een gegeven moment tot zijn verbazing de straatnaam “Quai du leugenaer” tegen. In 1888 schreef hij hierover in het tijdschrift Oud Nederland:
Eene zonderlinge benaming! Maar eenig nadenken bracht mij op het spoor, ter verklaring van dezen naam. Zoude die naam niet samenhangen met den naam der leugenbank of klapbank, die men in onze Noord-Nederlandsche havensteden doorgaans aan de haven vindt, en waar de wachtende of op ’t oogenblik werklooze zee- en sjouwerlui eene beschutte zitplaats hebben?
Volgens Winkler vertelden die “lieden” elkaar daar de stoerste verhalen.
Van hunne ontmoetingen ter zee, van zware stormen en wonderbare reddingen, van vreemde landen, en van allerlei wonderen die de zee oplevert. De een tracht den anderen eene loef af te winnen, en met de waarheid wordt het niet zoo nau [sic] genomen. Van daar de naam “leugenbank”, die onder anderen te Leeuwarden nog in volle gebruik is.
Een bank verandert pas in een potentiële leugenbank als er mensen op zitten die met elkaar zitten te praten. Voorwaarde is kennelijk dat die mensen flink op leeftijd zijn. In Nederland zie ik dat niet vaak, althans: niet op de plaatsen waar ik kom. In landen als Spanje, Portugal en Italië heb ik dit wel vaak gezien – daar is het sociale leven toch echt aanzienlijk anders dan bij ons. Je ziet op die bankjes zeker niet alleen oude mannen zitten kletsen, maar ook vrouwen. Soms staat er een rollator bij, maar geregeld zie je er ook kinderwagens met kleinkinderen. Of er op die bankjes veel wordt opgeschept weet ik natuurlijk niet, maar ik vind het er vooral gezellig uitzien. Hartverwarmend zelfs.
Dus mocht het ooit zover komen, dan zal ik met liefde op zo’n leugenbankje plaatsnemen. En hoe dan ook ga ik dit woord niet vergeten.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Twitter: @ewoudsanders