Categorieën
Columns & artikelen

Ons woordenboek

Het moet intussen ruim zes jaar geleden zijn dat ik op de VRT twee heren op bezoek had, twee Nederlanders. Eentje van de twee hebt u daarnet gezien: Ton den Boon. De andere was Herman Struijlaart, toen directeur-uitgever bij Van Dale. De heren wilden van me weten of ik iemand kende die de Vlaamse hoofdredacteur van de Dikke Van Dale wilde worden. In de voorbije zes jaar heb ik nooit meer zulke indirecte Nederlanders ontmoet. Bleek dat ze mij wilden vragen of ik die hoofdredacteur wilde worden.

Ze hadden één bijzonder doel voor ogen: ze wilden de Dikke Van Dale aan de gebruiker teruggeven – de taalgebruiker, niet de taalwetenschapper, zou centraal moeten staan – en de Dikke moest ook Vlaamser worden. Ik mocht vooral niet denken (laat staan, hardop zeggen) dat hij minder Hollands moest worden; hij moest vooral Vlaamser worden. En ze hadden aan mij gedacht om daarvoor te zorgen.

Ik geef eerlijk toe dat ik er een paar dagen over heb moeten denken. Zou ik dat hoofdredacteurschap wel kunnen combineren met mijn werk bij de VRT? Maar o, wat wilde ik het graag. En nee, ze vragen het je geen tweede keer. En dus heb ik, op een mooie dag in mei – zo stel ik het me tenminste voor en zo klinkt het ook goed – op een mooie dag in mei dus heb ik gezegd dat ik het zou doen.

Pas jaren later, om heel precies te zijn begin vorige week, heb ik ontdekt dat ik een illustere voorganger heb. Een goede 150 jaar geleden is ene Johan Hendrik van Dale aangetrokken om het woordenboek van de broers – of waren het neven, wil iemand dat eens voor me uitklaren – de broers of neven Calisch te bewerken. Dat woordenboek kreeg weleens het verwijt dat het te Hollands was.

Isaac en Nathan Calisch – de twee broers of neven dus – waren dan ook Amsterdammers en hadden blijkbaar weinig oog voor het Nederlands dat beneden de grote rivieren gesproken werd. Johan Hendrik van Dale, die van Oost-Vlaamse afkomst was – jawel! –, meldt dan ook trots dat hij het woordenboek ‘met duizenden woorden vermeerderd’ heeft, onder meer met woorden uit ‘het Zuidnederlandsch of Vlaamschbelgisch’.

Was en is die Dikke Van Dale dan echt zo Hollands? Johan Hendrik zag er in elk geval heel wat gaten in, die hij opgevuld heeft. Zo heeft hij woorden toegevoegd als pikkel (de voet eener tafel, eens stoels), mouwveger (een vleier) en petitsels (koortsvlekken). Maar het gaat natuurlijk niet om woorden alleen. Als je de Dikke Van Dale wilt vervlaamsen, dan moet je verder kijken dan dat. Het gaat ook om de manier waarop woorden gedefinieerd worden, welke voorbeelden opgenomen worden, welke auteurs geciteerd worden.

In de Dikke Van Dale ontbraken zes jaar geleden zeker woorden die in Vlaanderen doodgewoon zijn. Een van de eerste woorden die ik heb toegevoegd, is pletwals. In Nederland heet zo’n ding een stoomwals. Dodentol was er ook bij. Kaas-en-wijnavond en dienstencheque ook.

Ontbrekende woorden vinden is niet zo moeilijk meer. Ton heeft net verteld dat Van Dale gigantische hoeveelheden taalmateriaal ter beschikking heeft en dat je dat materiaal gewoon maar naast het woordenboek hoeft te leggen, en hup, de ontbrekende woorden komen er zo uit. Ook de typische woorden van de Vlamingen. En zo gebeurt het dat het o zo Belgische frietje nog niet zo lang geleden eindelijk de behandeling gekregen heeft waar het recht op heeft, evenveel recht als het Hollandse patatje.

Moeilijker wordt het als het om typische uitdrukkingen en combinaties gaat, zoals chique dinges (een uitroep van bewondering en waardering). Die haalt de computer niet automatisch uit de tekstbestanden, want hij kent chique en dinges, of typisch Belgische betekenissen van woorden die al 150 jaar in de Dikke staan. Gelukkig kunnen we voor die gevallen rekenen op een aantal goede informanten, zoals de vrijwilligers van vlaamswoordenboek.be, en binnenkort hopelijk nog veel meer Vlamingen die hun kennis met Van Dale willen delen.

(Tussen twee haakjes, ik zag een paar mensen hun wenkbrauwen fronsen bij dat chique dinges. Moet dat echt in een woordenboek? Jazeker. Vlamingen zeggen en schrijven in hun levende taal – ook auteurs – dingen als chique dinges en dan moet je er ook de betekenis van kunnen opzoeken.)

Maar als je de Dikke Vlaamser wilt maken, dan moet je ook wat dieper in de tekst kijken, in de definities en de voorbeelden. Wie thuis een veertiende editie heeft staan, moet straks maar eens opzoeken wanneer de nationale feestdag gevierd wordt. Op 5 mei. Dat is dus de Nederlandse nationale feestdag, Bevrijdingsdag. Niks 21 juli. Bij honderden planten en dieren stond dat ze ‘bij ons’ niet voorkomen. Dat is dus doorgaans ‘bij ons in Nederland’, maar soms ook weleens ‘in Europa’. Typisch Belgische woorden kregen een label, typisch Nederlandse niet. (Dat was overigens ook zo in de Vlaamse Verschueren!) In de voorbeeldzinnen werd Ajax vier keer zo vaak genoemd als Anderlecht. En Tom Lanoye had tot voor kort niet één citaat in de Dikke, Arthur Japin tien.

De Dikke mocht dus wat Vlaamser worden, maar hoe hou je die klus een beetje behapbaar? Elk woord bekijken, is – hoe graag je het ook zou willen – niet realistisch. In de veertiende editie staan ongeveer 270.000 woorden. Stel dat je jezelf gemiddeld één minuut per woord gunt, dan ben je zoet voor 270.000 minuten, 4500 uur, een kleine 600 Belgische werkdagen van 7 uur en 36 minuten, of zo’n 2 jaar en 7 maanden als je één maand vakantie per jaar neemt.

Sommige aanpassingen kun je gelukkig geheel automatisch doen. De Vlamingen willen graag weten of een de-woord mannelijk, vrouwelijk of misschien wel allebei is? Geen probleem. Druk op de knop en daar zijn de genera weer. Is de wereld een hij of een zij? Het staat er weer expliciet.

Andere klussen zijn flinke karweien. De Grote Van Dale wordt niet voor niets de Dikke Van Dale genoemd. Wil de Dikke Van Dale van zijn Hollandse imago af, dan moet het Belgische Nederlands zo beschreven worden dat de sprekers van dat Nederlands er zich in herkennen. Het moet met hun intuïties kloppen. Hoezo, opblinken in de zin van ‘oppoetsen’ is ‘niet algemeen’? De beste hedendaagse Vlaamse auteurs gebruiken het zonder gêne, waardoor je alleen maar kunt concluderen dat het standaardtaal in België is. De Vlamingen zijn zich bewuster geworden van hun eigen Nederlands en ze willen dat ook gehonoreerd zien in het woordenboek. Terecht.

Ruw geschat zijn er een 6000 Belgisch-Nederlandse woorden door mijn handen gegaan. (6000 woorden à gemiddeld 10 minuten per woord. Zo’n 7 maanden fulltime werk.) Klopt de definitie? Behoort het woord tot de standaardtaal, de informele taal of de spreektaal? Of is het gewoon ‘niet algemeen’? Welke verbindingen kun je ermee maken? Hebben ze Nederlandse tegenhangers? Zo ja, staan ze bij die tegenhangers vermeld als synoniem? Zijn die tegenhangers ook bekend in Vlaanderen, of moeten ze het label ‘Nederlands-Nederlands’ krijgen? Zijn er sprekende citaten te vinden waarin die typisch Belgisch-Nederlandse woorden voorkomen? Neem het van me aan, je bent er even zoet mee.

Maar ik doe het met veel plezier, om precies dezelfde reden als 150 jaar geleden ene Johan Hendrik van Dale. ‘Daardoor zal, hoop ik,’ schreef hij, ‘deze tweede druk ook in Zuid-Nederland met belangstelling ontvangen worden.’ Ik hoop hetzelfde van de vijftiende editie.

Deze column is voorgedragen tijdens Woorden in Beweging, 10 september 2014 in Antwerpen: een bijeenkomst ter ere van 150 jaar Van Dale.

Ga naar de inhoud