Kent u het ondervindend voorwerp? Als u het antwoord schuldig blijft, dan had u misschien een taalleraar die op een goeie dag besefte: “Och, als ze maar gezond zijn en vriendelijk blijven tegen elkaar.” Daardoor weet u nu wel wat het lijdend voorwerp is (je stuurt me een brief) en het meewerkend voorwerp (je stuurt mij een brief). Maar dat nog andere grammaticale ‘voorwerpen’ een bescheiden rolletje spelen in uw leven, is dan aan u voorbijgegaan. Dat kunnen we vandaag goedmaken.
“Dat lachje staat me niet aan.” Het onopvallende me kan hier geen lijdend voorwerp zijn, want er is geen passieve zin mee mogelijk (‘ik word niet aangestaan door dat lachje’) en het zal wel geen meewerkend voorwerp zijn, want er past geen voorzetsel voor (‘dat lachje staat aan/voor/bij mij niet aan’). Toch drukt me in de voorbeeldzin uit wie iets ondervindt. Daarin lijkt het op een lijdend of meewerkend voorwerp. Maar het is dus een ondervindend voorwerp.
Wat kunnen grammatici diep zitten te peuteren in onze taal! Misschien had die leraar van u wel gelijk. U hebt deze kennis niet nodig om mooie dingen te zeggen tegen of over uw geliefden. Maar als u één keer het sympathieke ondervindend voorwerp hebt leren kennen, dan kunt u het niet meer missen. En laat uitgerekend dát nu aan het gebeuren zijn, en dan vooral in Vlaamse kranten.
Enkele dagen geleden kondigde een Belgische politicus aan dat hij zijn functie als partijvoorzitter binnenkort neerlegt. En toen keken alle politieke journalisten even naar elkaar en zeiden tegelijk: “Zijn beslissing verbaast.”
Ik zei al dat dit niet de eerste keer is. En het gebeurt ook met andere werkwoorden, die volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst smeken om een belanghebbend voorwerp. Recente voorbeelden genoeg: “Het zou verwonderen dat deze overstromingen niet bovenaan de lijst van meest kostelijke natuurrampen in de Belgische geschiedenis eindigen,” Of: “Het bevreemdt dan ook dat onze filosofen tot dusver vooral zwegen over het majeure ethische probleem waarmee de vaccinatie ons confronteert.” En: “Het valt zwaar dat ik nooit afscheid heb kunnen nemen.” Nog eentje: “Het leverde een beeld op dat zal bijblijven.”
Als ik zo’n zin lees, zie ik altijd een zwart gaatje in de constructie. Het kan een taalmodegril zijn, of een vorm van taalverandering; ik ben in elk geval niet mee. Zo’n onschuldig ondervindend voorwerpje in een zwart gat laten verdwijnen, lijkt me onrechtvaardig.
Maar ik begrijp het wel. Stel je voor dat een journalist bij het ontslag van die partijvoorzitter had geschreven: “Dat verbaast me.” De concurrerende journalisten hoefden ’m dan maar binnen te koppen: “Maar ons niet, hoor!” En als een andere bij dat nagelaten beeld zou schrijven: “Dat zal me bijblijven”, dan zou het alleen gaan om een individuele appreciatie, niet om de publieke waardering voor dat beeld.
Journalisten hebben de neiging om hun eigen gevoelens (hun kritiek, hun goedkeuring, hun engagement) stiekem over te dragen op hun hele publiek van lezers en kijkers. Het weglaten van het ondervindend voorwerp is daar een gemeen hulpmiddeltje voor. Dat eindredacteuren dat laten gebeuren, bevalt me niet. Maar het verbaast me ook niet.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van Woorden weten alles? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ludo Permentier is journalist en auteur. Hij was docent in het middelbaar onderwijs, werkte bij Van Dale en de Taalunie en publiceerde taalboeken. Vijftien jaar lang schreef hij de taalcolumn Woorden weten alles in De Standaard.
E-mail: ludo.permentier@telenet.be