Wetenschappers hebben ooit uitgerekend dat woorden in onze tijd sneller verdwijnen dan in vorige eeuwen. Is dat erg, wilt u van mij weten. Ik geef u een weloverwogen antwoord. Nog beter: u krijgt er twee van mij.
Het eerste is nee. De overgrote meerderheid van de woorden die verdwijnen, kunnen we gerust missen. Hebt u heimwee naar de hondenslager (persoon aangesteld om loslopende honden dood te slaan)? Denkt u soms nog aan de spreekhoorn (toeter die hardhorende mensen bij zich hadden en waarin je kon spreken)? Verlangt u wel eens terug naar de kortegaard (bewaarhuis voor mensen die kortstondig opgesloten moesten worden)? U gaat me toch niet zeggen dat u de tekenaap (werktuig om tekeningen mee te kopiëren) mist?
Als dingen verdwijnen, verdwijnen meestal ook de namen ervoor. Nog niet morsdood, maar redelijk terminaal zijn: de frank en de gulden, het luistergeld, de jongens– en de meisjesschool. Soms valt nog ergens eentje uit een kast, maar vraag over tien jaar aan jongeren wat deze woorden betekenen en ze weten het niet meer. Is dat erg? Nee, want er is een overvloed aan woorden voor in de plaats gekomen. Voorbeelden? De veggie, de vettaks, de batterijstress, de bubbel, de museumklever en natuurlijk alles wat met sociale media te maken heeft van de app tot het swipen.
Mijn tweede antwoord is ja. Het is elke keer godgeklaagd jammer als er weer een woord verdwijnt, want in elk daarvan hebben onze voorouders iets van hun wereldbeeld nagelaten. In de letterzetting, bijvoorbeeld (het produceren van drukwerk), de rinkelrooister (hoer), het ikkerschap (hoogmoed), weeps eten (smakeloos), het zwaarhoofd (pessimist). Wie waren de mensen die deze woorden gebruikten, vraag ik me soms af. Waar hadden ze die opgeraapt? Waren het begrippen uit het dagelijkse leven, of vooral toch voor literair gebruik? Het is niet altijd te achterhalen. Maar ook recentere woorden boeren achteruit terwijl we erbij staan te kijken. De dagklapper is vervangen door een agenda. We studeren geen staatshuishoudkunde meer, maar economie. De valschermspringer verliest het van de parachutist. De kinderen worden kids. Het zal wel waar zijn, zoals die taalcijferaars met statistieken konden aantonen, dat computergebruik, internet en spellingcontrole mensen aanzetten om voor alles en nog wat dezelfde passepartoutwoorden in te zetten, waardoor specifieke termen wegkwijnen en de woordenschat verarmt. Dat is bijzonder betreurenswaardig. Banen, betrekkingen, werk, taken en opdrachten verdwijnen omdat we, zeker in Vlaanderen, liever jobs hebben. We vertrekken niet meer, we richten zelden of nooit nog iets op, we openen geen zaak, we beginnen nergens meer aan. We starten. En alles is leuk! Niet interessant, boeiend, grappig, plezierig, mooi of pittig. Nee, leuk. Je wordt er een zwaarhoofd van als je eraan denkt wat we daardoor verliezen.
Dit is mijn laatste column voor het Instituut voor de Nederlandse Taal. Ik dank mijn lezers hartelijk voor hun belangstelling. Wilt u geregeld per mail een stukje uit mijn archief ontvangen (en soms een heel nieuwe tekst) dan stuurt u mij een berichtje: ludo.permentier@telenet.be.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van Woorden weten alles? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ludo Permentier is journalist en auteur. Hij was docent in het middelbaar onderwijs, werkte bij Van Dale en de Taalunie en publiceerde taalboeken. Vijftien jaar lang schreef hij de taalcolumn Woorden weten alles in De Standaard.
E-mail: ludo.permentier@telenet.be