Voor sommige woorden heb ik een zwak. Dat geldt bijvoorbeeld voor kletsica, ook wel gespeld kletsika. Dit is – het zal menigeen bekend zijn – een synoniem voor kletspraat, kletskoek, onzin.
Spijtig genoeg hoor en lees je kletsica niet vaak meer. Dat komt wellicht doordat er zoveel concurrenten voorhanden zijn. In synoniemenwoordenboeken vind je tegenhangers als bullshit, geleuter, gelul, gelul in de ruimte, geouwehoer (of de nettere variant ge-o-ha), gezanik, gezeur, gezever, gezwatel, humbug, larie(koek) en quatsch.
Kletsica maakte z’n debuut aan het begin van de 20e eeuw. Ik vond het voor het eerst in De Hollandsche Lelie, een “weekblad voor jonge dames”, dat verscheen tussen 1887 en 1933. In 1905 schreef een redactrice:
A. had maar weinig nieuws te vertellen. Als ze een meid naar haar zin had, dan was ’t voornaamste onderwerp van discours de kinderjurkjes en eigen garderobe; verder wat kletsica; de rest liet A. koud.
Opmerkelijk is dat kletsica het aanvankelijk vooral goed deed in de Nederlands-Indische pers. Tussen 1911 en 1920 kom je het vaak tegen in kranten als het Bataviaasch nieuwsblad, De Preanger-bode, de Deli courant en Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië. Daarin duikt het niet alleen op in zinnen, maar ook in koppen. Bijvoorbeeld in de kop “Kletsica over Concubinaat Atjeh”.
Woordgrapje
Ik vermoed dat kletsica is ontstaan als woordgrapje, als een pseudo-geleerd woord, naar het voorbeeld van onder meer classica en logica. Dat vermoeden wordt gesterkt door een vindplaats waarin de spot wordt gedreven met Frans Drion (1874-1948). Drion was aanvankelijk anarchist, maar in 1913 trad hij als liberaal toe tot de Tweede Kamer. In 1917 bespotte Asser Benjamin Kleerekoper (1880-1943) hem daarvoor in Het volk, het dagblad voor de arbeiderspartij:
Drion, die eertijds – al zei die het zèllef – zoo schoon zijn overgang van anarchistica via philosophica naar politica heeft geschetst, heeft zich thans van demogogica via kletsica naar humoristica begeven.
In romans kom je kletsica vrijwel niet tegen, vooral journalisten hadden er een zwak voor. In dagbladen vind je het in zinnen als “kletsica van de allerlaagste soort”, “antirevolutionaire kletsika” en (bij herhaling) “professorale kletsica”. In 1918 beweerde een Amerikaanse admiraal in een krant dat Duitse soldaten bang waren voor man-tot-mangevechten. Bij wijze van commentaar schreef de redactie achter deze bewering: “(kletsika! Red.)”.
Opmerkelijk is dat kletsica, hoewel het in de pers dus vaak werd gebruikt, lang als een informeel woord werd beschouwd, een woord uit de spreektaal. Dat kun je afleiden uit het feit dat het in kranten geregeld tussen aanhalingstekens werd geplaatst. Hoogstwaarschijnlijk bedoelde men hiermee: zo zegt men dat.
Kletsicaniana
Grappig bedoelde woorden die te vaak worden gebruikt, verliezen meestal aan kracht. Soms helpt het dan om ze een beetje langer te maken, ze te versterken. In 1931 introduceerde het dagblad De Grondwet, onder de kop “Dikke woorden, anders niet”, het woord kletsicaniana. In 1934 had Het Volk het over kletsicariara, in 1952 bedacht het Nieuwsblad van het Zuiden het woord kletsikakoeka.
Hoewel er toen ook al personages als “mejuffrouw Kletsika” en “Prof. Kletsika” waren opgevoerd, verloor het woord kletsica langzaam aan populariteit. De lol was eraf, de concurrentie nam toe en zeker vanaf het eind van de jaren zestig werd het taalgebruik informeler, ook in kranten. Men zal, zo vermoed ik, kletsica toen als te braaf hebben ervaren.
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig zie je de frequentie van kletsica in kranten scherp afnemen. Nu wordt het in dagbladen nauwelijks meer gebruikt. NRC Handelsblad gebruikte het bij mijn weten sinds 1978 slechts vier maal; de Volkskrant sinds 1999 slechts zeven maal. In de laatstgenoemde krant stond het daarbij overigens nog enkele malen tussen aanhalingstekens, alsof kletsica – na ruim honderd jaar – nog steeds niet helemaal was ingeburgerd.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Twitter: @ewoudsanders