Categorieën
WoordHoek

Schathemeltjerijk

Het vermogen van de tien rijkste mannen ter wereld is de eerste twee jaar van de coronapandemie verdubbeld. Hier een korte beschouwing over het woord schathemeltjerijk.

Een van mijn lievelingswoorden is schathemeltjerijk. Toevallig hoorde ik het kort achter elkaar twee keer. Gisteren zei iemand in een discussie: “Onze regering smijt opeens met geld. Ze doen alsof ze schathemeltjerijk zijn, terwijl ze in feite de staatsschuld vergroten. Daarmee zadelen ze toekomstige generaties op met een kolossaal probleem.”

Vandaag hoorde ik het weer, naar aanleiding van het nieuws dat het vermogen van de tien rijkste mannen ter wereld de eerste twee jaar van de coronapandemie is verdubbeld. Volgens Oxfam Novib zagen sommigen van hen hun vermogen met 1,3 miljard dollar per dag toenemen. Per dag! “Wat pervers!”, zei iemand in mijn omgeving. “Dan ben je echt wel schathemeltjerijk.”

Foto via Pixabay

Zelf zou ik schathemeltjerijk niet snel in zo’n negatieve context gebruiken. Ik vind het namelijk een vrolijk en grappig woord, dat me doet denken aan kinderen of volwassenen die fantaseren over het winnen van de hoofdprijs in een loterij. Wat zouden ze er allemaal mee gaan doen, hoe zouden ze gaan leven?

Taalkundig gezien is schathemeltjerijk een opmerkelijk woord. Als we een woord willen versterken, plakken we er doorgaans aan de voorkant iets aan vast. Wie leuk niet uitbundig genoeg vindt, maakt er superleuk van. Of nog sterker: superduperleuk.

Schathemeltjerijk is vanzelfsprekend ontstaan uit schatrijk. Maar hemeltje kwam niet aan de voorkant maar in het midden terecht.

Volgens mij komt dat niet zo vaak voor. Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Rotterdam en daar zeggen ze, als iemand de grootste flauwekul verkoopt, dat is flauweROTkul. En geouwehoer wordt soms opgewaardeerd tot geouweTERINGhoer.

Ik vermoed dat er juist in het domein van het grove, informele taalgebruik vaker in het midden implantaten worden aangebracht en iemand wees mij erop dat je fucking ongefuckingveer overal kunt inlassen, maar ik wil terug naar schathemeltjerijk. Sinds wanneer gebruiken we dat? En kennen we ook de vorm schathemelrijk?

Schathemelrijk

Om met het laatste te beginnen: ja, het begon zelfs met schathemelrijk. In theorie zou dit kunnen betekenen dat schathemelrijk een versterking is van hemelrijk, maar dat lijkt me zeer onwaarschijnlijk.

Schathemelrijk is een tamelijk jong woord. We vinden het sinds 1917. In Het volk, het dagblad voor de arbeiderspartij, schreef de bekende columnist Asser Benjamin Kleerekoper (1880-1943) toen:

Ik denk terug aan de mannen met koele logika en stoere kracht, die ik als kind in het notariaat gekend heb. Eén was doorloopend beschonken, en als hij op de soos een glas water vroeg, bracht de kellner van zijn hart hem een tumbler ouwe klare. Eén was schathemelrijk en geweldig-gereformeerd en ging met koele logika en stoere kracht voort om het halve stadje te begappen zoodra er een boedel uiteen viel.

Erg gangbaar lijkt het woord niet te zijn geweest. Pas in 1931 duikt het opnieuw op, in een citaat van dezelfde Kleerekoper, wat doet vermoeden dat hij weleens de bedenker ervan kan zijn geweest. Pas vanaf de jaren zestig en zeventig duikt het met enige regelmaat op.

Schathemeltjerijk

De woordvorm schathemeltjerijk is in 1968 voor het eerst opgetekend, andermaal in een krant. Het Limburgsch dagblad schreef toen: “Als iemand dat wist was hij op datzelfde moment schat-hemeltje-rijk”. Let op de verbindingsstreepjes, die inmiddels zijn weggevallen.

Schathemeltjerijk had sneller succes. Vanaf het midden van de jaren zeventig duikt het geregeld op, in kranten, tijdschriften en boeken.

Bij mijn weten heeft niemand het zo vaak in één tekst gebruikt als Youp van ’t Hek. In 2014 gebruikte hij het in zijn NRC-column maar liefst zeven keer. Hij maakt er een zelfstandig naamwoord van. We lezen daar onder meer:

Voor de kust liggen gigantische schepen van radeloze schathemeltjerijken. Ze vervelen zich openlijk de tyfus. Die schathemeltjerijken zijn vaak de bazen van de bruin bakkende slaven die dromen van zo’n boot, terwijl de schathemeltjerijken onderhand stiekem naar zo’n bedje verlangen. (…) De schathemeltjerijken willen dat dat gezien wordt. Anders is er niks aan. (…) Je boot is pas wat waard als-ie naast een andere boot ligt en bekeken wordt. Zowel door collega-schathemeltjerijken als door de fantaserende slaven.

Het gaat hier vanzelfsprekend om een satirische aanklacht tegen de ongemeen, onmetelijk, nee puissant rijken, ook wel de stinkend rijken genoemd. Overigens wil één theorie (er zijn er meer en hoogstwaarschijnlijk is dit slechts een mythe) dat de uitdrukking stinkend rijken teruggaat op de gewoonte om overleden leden van rijke families ín de kerk te begraven, in plaats van buiten op het kerkhof. In de kerk hing dus de lijklucht van rijke mensen, want ook die gaan dood, net als iedereen.


Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.

Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.

Twitter: @ewoudsanders

Ga naar de inhoud