Met enige regelmaat lees ik in de media een woord dat ik nog niet kende. De afgelopen jaren was dat vaak een medisch begrip, gerelateerd aan corona. Ik proef ze soms even op mijn tong, maar als ze in mijn dagelijks leven weinig nut hebben, vergeet ik ze meestal weer snel. Dat komt ook omdat het vaak min of meer deftige woorden zijn en ik vind dat je die niet te gretig moet rondstrooien.
Afgelopen weekend leerde ik twee woorden die ik wél zal onthouden. Op de radio hoorde ik het fraaie sleutelslaapje, van een Rotterdams familielid leerde ik het platte slamuil.
Slamuil
Om met het laatste woord te beginnen: slamuil kwam ter sprake in een discussie over – hoe kan het anders – de schandalen rond ‘The Voice’. Ik was op een familieweekend en verschillende vrouwen bleken, triest genoeg, ervaringen met seksueel grensoverschrijdend gedrag te hebben. “Ik heb lang in de horeca gewerkt”, vertelde de vrouw van een neef, “en dan krijg je met grote regelmaat een klap op je kont.” “Hoe reageerde je daarop?” vroeg iemand. “Je kent me,” antwoordde ze, “ik heb een grote Rotterdamse slamuil en liet meteen weten dat ik daar niet van gediend ben. Of ik gaf een klap terug.”
Slamuil – na afloop van het gesprek vroeg ik wat het betekende. Grote bek, muil, toeter, scheur. Het ontbreekt in de Dikke Van Dale, is niet te vinden in Google Books, noch in de krantendatabase Delpher. Ook in mijn eigen digitale bibliotheek komt het niet voor. Wel zijn er op internet tientallen voorbeelden te vinden, vooral op de sociale media. “Want het was een knappe verschijning met een hele grote slamuil.” “Wat een overdreven slamuil!” “Kan ze haar slamuil niet eens houden.” “Eerst stoer doen met je grote slamuil en nu janken.”
De oudste vindplaats dateert van 2011, op Twitter, maar die vind ik te grof om te citeren. Ervaring leert dat dergelijke woorden vaak al langer voorkomen in de spreektaal. Waar het woord vandaan komt – op het familieweekend kwamen we er niet uit. Iemand suggereerde: een mond zo groot of wijd als een krop sla.
Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft twee andere verklaringen bij het lemma slabek, dat stellig verwant is, net als de daar genoemde vormen sla-mond en slasmoel. “Mond als van iemand die met sla vent, het ligt echter meer voor de hand te denken aan een bek die klappert of een of ander ‘geluid slaat’.” Slabek en slasmoel lijken aan het eind van de 19de eeuw te zijn ontstaan, volgens het beroemde spreekwoordenboek van F.A. Stoett in Amsterdam. Stoett geeft als verklaring: “Deze naam is ontleend aan iemand, die luide roept dat hij sla te koop heeft, en daarbij den mond wijd moet openzetten.”
Sleutelslaapje
Het woord sleutelslaapje is stellig vriendelijker. Het werd afgelopen zaterdag aangedragen door iemand in de rubriek ‘Vergeetwoorden’ in het radioprogramma De Taalstaat. Dít woord kent Van Dale wel, hoewel het pas in 2016 werd toegevoegd. De betekenis is “dutje waarbij je een sleutelbos in de hand houdt, zodat je wakker schrikt als je deze laat vallen”.
Slamuil spreekt me aan omdat ik het een grappig woord vind, sleutelslaapje omdat het allitereert én omdat ik al het grootste deel van mijn leven uiltjes knap, middagdutjes doe, siësta houd en een vurig voorstander ben van dergelijke powernaps. Nooit heb ik dat met een bos sleutels in de hand gedaan en dat ben ik ook niet van plan, wel ben ik blij dat ik het woord sleutelslaapje heb leren kennen.
Waar komt het vandaan? Volgens degene die het inbracht komt het uit kringen van rondtrekkende toneelspelers, die na het opbouwen van hun theatertent en voorafgaand aan een voorstelling zo’n dutje deden – zittend in een stoel, ellebogen op de knieën, sleutelbos in een hand. Ik vond het voor het eerst in 1964, in het Limburgsch Dagblad. Daar lezen we dat de Spaanse kunstschilder Salvador Dalí deze manier van slapen heeft uitgevonden. Hij schreef er in 1948 over in zijn boek 50 secretos de la artesanía mágica (in het Nederlands vertaald als 50 schildergeheimen). Dali was een tegenstander van de traditionele siësta.
Een schilder (…) mag niet vervallen in dom gesnurk, zijn dutje moet kort maar hevig zijn. Een half uur zou bijvoorbeeld veel te lang zijn. Ook tien minuten zijn schaamteloos verspilde tijd, nee, nog geen minuut mag het duren, want een sekonde is al zo eindeloos lang…. De schilder moet een oplossing vinden voor het vraagstuk “slapen zonder te slapen”. Zijn rust moet zich als een koorddanser in evenwicht houden op de strak gespannen, onzichtbare draad die Slapen van Waken scheidt. Deze geniale wijze van rusten heb ik “sleutelslaapje” genoemd. Men zet zich in een stoel met harde armleuningen het hoofd tegen de rugleuning. Beide armen hangen los rechts en links neer. Tussen duim en wijsvinger houdt men een zware sleutel, recht boven een omgekeerd bord dat op de grond ligt. Nu valt de slaap als een lichte sluier over het genie. Maar op het moment dat zij hem overmant en de kracht uit zijn leden zuigt, alarmeert de vallende sleutel met krakende breekgeluiden de scheppende geest, die geheel uitgerust opstijgt uit de diepe afgrond van de slaap. Eerst dan kan de creatieve schilder zijn meesterwerken uit ’t rijk van zijn fantasieën overplanten naar de wereld der mensen.
Salvador Dalí was een enorme praatjesmaker, maar het zou me niet verbazen als hij werkelijk de uitvinder is van deze manier van slapen. Dat valt ook te lezen op een Spaanse website.
Even maakte het woord sleutelslaapje opgang in het Nederlands. Tussen 1964 en 1970 vinden we het een paar keer in kranten. Daarna lijkt het grotendeels in vergetelheid te zijn geraakt. Wel kwam ik het één keer tegen in een roman, namelijk De primeur van Caro Darmont uit 1996 van Betsy Udink:
Ze mijmerde over een stiltekamertje met een divan waarop je kon rusten, eventjes maar, om de batterij weer op te laden. Plotseling knakte haar nek naar achteren en op hetzelfde ogenblik schoot ze wakker. Een sleutelslaapje, zo had een collega van Het Parool het genoemd, een verkwikkend picoslaapje, voor soldaten en journalisten de beste manier om alert te blijven. Volgens hem deden alle genieën sleutelslaapjes en sliepen zij nooit in een bed.
Hier zien we dus dat de betekenis al is veranderd in een klein slaapje, zonder sleutelbos in de hand. Het type minidutjes dus waar ik zelf ook dol op ben.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Twitter: @ewoudsanders