Iemand die thuiswerkt in coronatijd en ’s ochtends en ’s avonds een stukje wandelt, rent of fietst om de werkdag een duidelijk begin en einde te geven waardoor hij een beetje op een forens lijkt, omdat die zich ook van en naar het werk beweegt. Het woord spookforens werd begin deze maand door journalist Marc Hijink gebruikt in de NRC.
In het Nederlands zijn er heel wat nieuwe woorden met als eerste stukje spook. In het Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW) staan bijvoorbeeld spookjongere ‘jongere die niet staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in Nederland en die daardoor bijvoorbeeld geen zorgverzekering kan aanvragen, zich niet kan inschrijven voor een opleiding en niet kan stemmen’, spookbewoner ‘iemand die ergens woont maar zich niet in de gemeentelijke basisadministratie op dat adres heeft laten registreren’ en spookstudent ‘schijnstudent’. Het oudste en bekendste woord met spook is natuurlijk spookrijder: ‘iemand die met de auto tegen het verkeer inrijdt en daarmee gevaarlijke situaties veroorzaakt’. Die spookrijder werd waarschijnlijk zo genoemd omdat de automobilist als het ware ‘als een spook’ opdoemt. In de nieuwere woorden met spook– gaat het meer om personen die, net als een spook, niet echt bestaan.
Bron: NRC