Door de coronapandemie zijn de carnavalsfeesten al twee jaar niet kunnen doorgaan. De knaldrang is nu groot! Niet enkel de paradewagens, maar ook de kostuums konden her en der opnieuw van onder het stof gehaald worden. En wat kan daarbij niet ontbreken? Het carnavalsmasker natuurlijk! De bekendste maskers zijn de Venetiaanse, maar ook hier in de Lage Landen komen ze voor. Welke woorden kennen we in de dialecten voor het carnavalsmasker en waar komen die vandaan?
Carnaval
Carnaval heeft een christelijke oorsprong. Uitspattingen op het vlak van eten en gedrag worden voor de laatste keer getolereerd voor de vasten starten. Het feest had vooral een praktisch nut: voor de vastenperiode moesten alle niet-toegelaten voedingsmiddelen zoals vlees en eieren geconsumeerd zijn zodat die niet zouden bederven, wat ook de naam verklaart. Het is een samentrekking van carne levare ‘wegnemen van het vlees’ betekent. Pas in de late middeleeuwen werd het een groots feest, eerst in de grote Italiaanse handelssteden. Denk maar aan het carnaval van Venetië. Vandaag leeft die rijke carnavalstraditie verder in het zuiden van Nederland en in Vlaanderen. In Maastricht, Den Bosch en Aalst worden grote optochten georganiseerd. Het feest duurt soms meerdere dagen.
Bombakkes
Een niet te missen kostuumattribuut is het bombakkes, het Noord-Brabantse woord voor masker. Het is een variant van mombakkes, dat vooral in Limburgse en de rest van de Brabantse dialecten bekend is. Zo’n b/m-wisseling komt wel vaker voor in dialecten. De twee klanken worden op dezelfde plaats in de mond uitgesproken; het enige verschil is dat je bij de m de lucht door de neusholte naar buiten laat en bij de b niet. Een ander voorbeeld is marmiet en bermiet ‘emmer’.
Mombakkes
Het eerste deel van mombakkes gaat terug op het Middelnederlandse werkwoord mommen, wat zoveel betekent als zich verkleden of een masker opzetten. Mommen (nog bekend in vermommen en vermomming) is ontleend aan het Oudfranse mommer, een onomatopee. Het werkwoord zou het gemompel achter de maskers van de feestvierders nabootsen. Bakkes betekent in de Brabantse en Limburgse dialecten, maar ook daarbuiten, ‘gezicht’ of ‘mond’ en is een verkorting van het 16e-eeuwse woord bakhuis, dat toen al ongeveer dezelfde betekenis had. Bak is het Middelnederlandse backe, dat wang of kaak betekende, en huis slaat terug op ‘omhulsel’ of ‘kap’. Bakhuis betekent dan iets als kaakomhulsel, een ander woord voor gezicht dus. Ook het masker omhult de kaak. Ook andere vervormingen zijn bekend. Sprekers dachten dat mon eigenlijk mond was en noemden het masker dus ook mondbakkes. De m kon wegvallen, wat ombakkes opleverde, wellicht omdat sprekers dachten dat de m bij het lidwoord hoorde. Bij mommelbakkes denken sprekers misschien aan mommelen ‘mompelen’, enz.
Masker
In de Vlaamse dialecten is het dialectwoord masker, vaak uitgesproken als masjcher, mosjcher of mascher ‘bedekking van het gelaat, vermomming’. Het is in de middeleeuwen ontleend aan het Italiaanse maschera (‘masker’) en gaat terug mascaro, dat ‘zwart, besmeerd met roet’ betekende. Mascara om de wimpers te kleuren is hier ook van afgeleid. Ook samenstellingen zoals maskermuil in Veurne-Ambacht worden gebruikt. In de buurt van Gent is muil bekend en hier en daar laat men de r van masker weg en wordt het masche of masque. Deze woorden zijn rechtstreeks aan het Franse masque ontleend. Een ander Frans woord in de buurt van Aalst is visage. En in Ninove hoor je goelebakkes. Goele is hier een vervorming van het Franse woord gueule, een informeel Frans woord voor ‘mond’.
Meer lezen
- carnavalsmasker in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (DSDD)
- mombakkes in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- mombakkes in de Etymologiebank
- De Caluwe, J., V. De Tier, A.S. Ghyselen en R. Vandenberghe (2021). Mien, waar is mijn mombakkes gebleven. In: Atlas van het dialect in Vlaanderen, p. 254-257. Met kaart.