Bakkebaarden groeien langs de oren over de kaak. Vooral in de jaren vijftig waren ze heel populair, onder meer dankzij Elvis Presley. Ook tegenwoordig zie je ze, in allerlei vormen en lengtes. Maar waarom heten ze zo? Hebben ze iets te maken met ‘bakken’, in een pan?
Nee, bakkebaarden hebben niets met ‘bakken’ te maken. We hebben het woord bakkebaard in de achttiende eeuw geleend uit het Duits; daarin is het Backenbart. Backe kwam ook in het middeleeuwse Nederlands voor; het betekende ‘kaak, wang’. Het woorddeel bakke in bakkebaard is de moderne variant van dit oude woord backe, en zo is een bakkebaard dus een ‘baard die over de kaken loopt’.
Bakkes
Het woord backe (of bakke) wordt niet meer zelfstandig gebruikt, maar komt nog wel voor in een aantal andere woorden, bijvoorbeeld in kinnebak (‘onderste deel van het gezicht’) en in bakkes, een informeel woord voor ‘gezicht’ of ‘mond’. Bakkes is een vervorming van het woord bakhuis (‘gezicht’). Huis betekent hier ‘omhulsel, kap’, net als in woorden als klokhuis en zaadhuis. De bakkes is dus het ‘omhulsel’ van de ‘kaak’ – oftewel het gezicht. Bakkes zien we ook terug in mombakkes, dat zoveel betekent als ‘gezichtsvermomming’ – ‘masker’ dus.
Ambrose Burnside
Nog even over bakkebaarden: het Engelse woord ervoor is sideburns – naar de Amerikaanse spoorwegmagnaat Ambrose Burnside (1824-1881), die inderdaad een imposante kaakbeharing had weten te kweken.
Deze tekst is afkomstig uit het boekje ‘Waar komt hagelslag vandaan? En nog 99 andere vragen over woorden’ (2015), gemaakt door het Genootschap Onze Taal en het Instituut voor de Nederlandse Taal .
- bakkebaard in de Etymologiebank
- bakkebaard in het Woordenboek der Nederlandsche Taal