Het Nederlandse woord haan betekent etymologisch ‘de zanger’ en houdt in tal van talen verband met een werkwoord dat ‘zingen’ betekent. Net als de haan zijn sprinkhanen en krekels in staat om te ‘zingen’: ze maken tjilpende of tsjirpende geluiden door met de achterpoot tegen de vleugel te wrijven. Het verband tussen de haan en de sprinkhaan wordt ook gelegd in sprinkhaanzanger, de naam van een zangvogeltje dat onder andere in Nederland en België voorkomt.
Springhaan
Toch denken etymologen dat dit niet de reden is dat de sprinkhaan vernoemd is naar de haan. De sprinkhaan, samengesteld uit springen en haan, wordt waarschijnlijk sprinkhaan genoemd omdat zowel de haan als de sprinkhaan schokkende, springende bewegingen maakt. Dat het beestje ‘sprinkhaan’ heet en niet ‘springhaan’, heeft te maken met een verouderde uitspraak van de g. Vroeger verscherpte de g aan het einde van een lettergreep, vergelijkbaar met de g-klank in het Engelse finger. Later is dat een k geworden, net als in het woord koninkrijk bijvoorbeeld.
Oppervlakkige gelijkenis
Overigens is genuanceerde biologische categorisering niet besteed aan de taal en volstaat voor de naamgeving vaak een oppervlakkige gelijkenis. Zo hebben de pad (een amfibie) en de schildpad (een reptiel) alleen maar met elkaar gemeen dat het kruipende dieren zijn. En het feit dat een mol (een zoogdier) onder de grond leeft, was al voldoende om een krekelachtig insect dat ook onder de grond leeft, veenmol te noemen.
Een versie van dit artikel is opgenomen in het boekje ‘Waar komt pindakaas vandaan? en 99 andere vragen over woorden‘.