Het woord hort komt alleen nog voor in een paar uitdrukkingen, bijvoorbeeld in de hort op gaan en met horten en stoten.
De hort op gaan
Het gaat hier om twee verschillende woorden: in de hort op gaan komt hort van het Middelnederlandse zelfstandig naamwoord huert of hurt, dat ‘weg’ betekent. Als je de hort op gaat, ga je dus de weg op. Vroeger werd de uitdrukking vooral gebruikt als iemand ergens voor op de vlucht was, maar later ging de hort op gaan meer algemeen ‘uitgaan, weggaan’ betekenen. En dan meestal om iets leuks te gaan doen: als je naar je werk gaat, zeg je niet dat je ‘de hort op’ gaat.
Met horten en stoten
In de uitdrukking met horten en stoten heeft hort een andere oorsprong: het Middelnederlandse zelfstandig naamwoord hort of hurt ‘ruk; stoot’. Ook het werkwoord horten ‘stoten’ wordt gebruikt. Dit woord hort is ontleend aan het Oudfrans hurt en het werd vooral van stoten in een gevecht gezegd. Als iets met horten en stoten gaat, gaat iets moeizaam, vaak haperend, of met veel botsen en hobbelen.
Hort wordt dus niet meer als los woord gebruikt, maar is in enkele uitdrukkingen bewaard gebleven, waarin het ook nog om verschillende woorden blijkt te gaan.