Dr. Brenda Assendelft

Dr. Brenda Assendelft

Onderzoeker/taalkundige
[E-mail beveiligd]
+31 (0)71-5272285

Brenda Assendelft studeerde Nederlands en Taalwetenschap aan de Universiteit Leiden. Ze promoveerde in 2023 aan dezelfde universiteit op een onderzoek naar de invloed van het Frans op het Nederlands tussen 1500 en 1900 vanuit een historisch-sociolinguïstisch perspectief. 

Sinds 2023 werkt ze mee aan de herziening van de online Algemene Nederlandse Spraakkunst (e-ANS); in dit kader is ze sinds 1 februari 2025 werkzaam als taalkundige/onderzoeker bij het Instituut voor de Nederlandse Taal. Daarnaast is ze docent Nederlandse taalkunde bij het Leiden University Centre for Linguistics en NT2-docent bij het Academisch Talencentrum van de Universiteit Leiden. 

ORCID

Publicaties

  • Rutten, Gijsbert & Brenda Assendelft (2025). Borrowing from French into Dutch (1500-1899): Testing the diffusion and graduality assumptions. Sociolinguistica 39: 9-34. 
  • Assendelft, Brenda & Gijsbert Rutten (2023). The rise and fall of French borrowings in post medieval Dutch. Linguistica 63: 337-353. 
  • Assendelft, Brenda, Gijsbert Rutten & Marijke van der Wal (2023). Tracing Frenchification: a sociolinguistic analysis of French loan suffixes in a historical corpus of Dutch. In: Rita Franceschini, Matthias Hüning & Péter Maitz (red.), Historische Mehrsprachigkeit: Europäische Perspektiven. Berlijn: De Gruyter, 37-55. 
  • Assendelft, Brenda, Gijsbert Rutten & Marijke van der Wal (2023). Franse woorden in het Nederlands. Een corpusanalyse van de lexicale invloed van het Frans op het Nederlands, 1500-1900. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 139: 160-179. 
  • Assendelft, Brenda (2023). Verfransing onder de loep. Nederlands-Frans taalcontact (1500-1900) vanuit historisch-sociolinguïstisch perspectief. Amsterdam: LOT. [Proefschrift Universiteit Leiden.] 
  • Assendelft, Brenda (2019). Hoe meer je erop let, hoe vaker kom je ze tegen. Een onderzoek naar de vormen en het gebruik van de Nederlandse comparatieve correlatief. Nederlandse Taalkunde 24: 137-155.