Vanwege een serververhuizing in het datacenter van de Universiteit Leiden is ivdnt.org op 27 november 2024 tijdelijk niet bereikbaar.
Onze excuses voor het ongemak!

Categorieën
WoordHoek

De avondklok als publiek horloge

Een woord dat nu al dagen boven Nederland zweeft is avondklok. Komt-ie er wel of niet? Dit roept de vraag op sinds wanneer wij dit woord kennen. En had het altijd al de betekenis die nu zoveel weerstand oproept?

Het woord avondklok heeft voor velen een dreigende klank. Vooral ouderen associëren het met de Tweede Wereldoorlog. In 1940 stelden de Duitse bezetters een avondklok in: vanaf middernacht tot vier uur ’s ochtends mocht je zonder Ausweis de straat niet meer op. In 1942 werd die regel in Amsterdam aangescherpt, als strafmaatregel, na aanslagen door het verzet. Na zeven uur ’s avonds mochten er geen trams meer rijden en vanaf acht uur ging de stad op slot. Het Nederlands kende het woord spertijd al langer, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg deze leenvertaling van het Duitse Sperrzeit zo’n nare klank dat het na de oorlog in de ban werd gedaan.

St. Andrew’s Church, Plymouth – Wikimedia Commons

Terug naar het woord avondklok. Had dit altijd al de betekenis van verbod om ’s avonds na een bepaald uur de straat op te gaan? Nee, het Algemeen Nederlands Woordenboek, een gratis hedendaags woordenboek van het Instituut voor de Nederlandse Taal, geeft als eerste betekenis ‘klok die ’s avonds luidt, als tijdsaanduiding, om op te roepen tot het avondgebed en dergelijke’.

Avondklok is een oud Nederlands woord. Het is voor het eerst aangetroffen aan het eind van de dertiende eeuw, in een West-Vlaams handschrift. Daarin wordt gemeld dat ververs (een oud ambacht) zon- en feestdagen vierden totdat de avontclocke luidde.

Die klok riep dus niet alleen op tot het avondgebed, maar deed ook dienst als een publiek horloge. Voor sommigen was het klokkengelui een teken om te stoppen met werken of juist aan een avonddienst te beginnen, dan wel om de tafel te gaan dekken. Dat laatste verzin ik niet, maar komt uit een krantenfeuilleton uit 1833: ‘Valentijn trippelde dadelijk uit de kamer, kwam (…) terug, stopte zijne pijp (…), stak ze aan, en dampte met zijnen Heer als om strijd, tot dat de avondklok hem vermaande de tafel te dekken.’

In de verbodsbetekenis is avondklok bij mijn weten in 1870 voor het eerst aangetroffen, in een krantenbericht over de Frans-Duitse oorlog. Pruisische troepen hadden Parijs ingenomen en het plaatselijke hoofd van politie was vervangen. Daardoor, aldus het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, was de sfeer in de Franse hoofdstad ingrijpend veranderd. ‘Terwijl een paar maanden geleden naauwelijks iemand over politiek durfde spreken, biedt men nu allerlei caricaturen, vooral van den Keizer [Napoleon III], te koop aan. Allerlei uniformen en degenstokken worden op stalletjes te koop aangeboden en rondreizende zangers en andere straatkunstenaars vertoonen hunne talenten voor de cafés, waar de Parijzenaars even onbekommerd als vroeger tot half elf ’s avonds zitten te praten. Dan luidt de avond-klok en de lichten worden uitgedoofd.’

Kennelijk hadden de Pruisen dus een avondklok ingesteld en moest de horeca op een bepaald tijdstip sluiten.

Overigens had Nederland wel degelijk eerder kennisgemaakt met een avondklok, in 1749 in Den Haag. Interessant is de aanleiding: die winter hadden plaatselijk gelegerde militairen zich herhaaldelijk misdragen in de straten van Den Haag. Daarmee hadden zij ‘goede ingezeetenen’ in onveiligheid gebracht. Begin 1749 vaardigde ‘den hoogen Krygsraadt der vereenigde Nederlanden’ een decreet uit waarin staat dat soldaten van april tot oktober vanaf tien uur ’s avonds in de kazerne moeten blijven. Hier hielden soldaten dus geen burgers in toom, maar werden burgers tegen soldaten beschermd door een avondklok, hoewel dit woord zelf in het decreet ontbreekt.



Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.

Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.

Twitter: @ewoudsanders

Ga naar de inhoud