Tijdens een herfstwandeling in het bos kan je er bijna niet naast kijken: overal verspreid vind je sloesters in de buurt van een noten- of kastanjeboom. Sloester is een Brabantse naam voor een bolster (zie de kaart voor bolster in de Database voor de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)). Bij noten is dat het groene omhulsel, bij kastanjes het groene omhulsel met stekels. Waar komt het woord voor en welke andere woorden zijn er nog om bolsters te benoemen?
Als naam voor de bolster hoor je sloester in de Brabantse dialecten op het Belgische grondgebied, maar ook in Oost-Vlaanderen en in Limburg is het woord bekend. In Noord-Brabant is bast het gewone woord, sloester is er minder bekend. Over de herkomst van het woord sloester is enige onduidelijkheid bij de etymologen. Debrabandere schrijft in zijn etymologische dialectwoordenboeken dat het woord verwant is aan slootse, sluutse en varianten. Die woorden komen in de zuidelijke Oost-Vlaamse dialecten vaak voor als naam voor de bolster. Sloester – soms ook uitgesproken als slooster – zou hiervan afgeleid kunnen zijn met een omdraaiing van de klanken ts/st, gecombineerd met een achtervoegsel -ster naar analogie met bolster. Soms hoor je ook snoester. De verwisseling sn/sl zie je bijvoorbeeld ook in sleutel/sneutel. Het voorkomen van de vorm met sn- laat sommige etymologen geloven dat het woord verwant zou zijn met snoesteren, snuisteren, maar daar is Debrabandere het niet mee eens. Een extra klank kan ook: je hoort wel eens sloenster met een extra n. Sloester is in Oost-Vlaanderen ook bekend voor de peul van een erwt.
Pantoffel
Slotse is een Oost-Vlaams woord voor de bolster. In West-Vlaanderen hoor je het sporadisch. Het wordt ook gebruikt voor de erwtenpeul, net als sloester. Slotse/slootse/sloosse kon in het Middelnederlands behalve ‘notenbast’ en ‘erwtenpeul’ ook ‘pantoffel’ betekenen. Een variant ervan is schalootse ‘schaats’. Maar wat heeft de bolster te maken met die houten schoenen? Misschien heeft het iets te maken met de stevige bescherming? De ts kan op een Picardische herkomst wijzen. Het zou een contaminatie kunnen zijn van het Franse galoche en het Oudfranse/Oudpicardische escalope dat ‘schelp, dop’ betekent en teruggaat op het Middelnederlandse schulp ‘schelp, schaal’. Of moeten we eerder kijken naar een verwantschap met het werkwoord sloven dat ‘over iets heen schuiven, bedekken’ betekent? Dan zou sloosse volgens Debrabandere verklaard kunnen worden uit slovese, sloofse. De vorm kussensloof is ook nu nog bekend in sommige dialecten.
Pluis
Een minder frequent woord voor de bolster is ploos, plooste, plootse of prooste, dat net als de andere niet alleen voor noten gebruikt wordt, maar ook bekend is als peul. Het Westvlaamsch Idioticon van De Bo kent het werkwoord plooschen voor ‘doppen, ontbolsteren’. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) vinden we erwten pluizen ‘van de peul ontdoen’. Misschien zijn plooste, plootse en varianten dus gewoon dialectvarianten van het standaardtaalwoord pluis? Zekerheid is er niet.
Bolster
Het standaardtaalwoord bolster hoor je ook her en der in de dialecten. De invloed van de standaardtaal wordt hoe langer hoe duidelijker in de dialecten. Het woord zou teruggaan op een oud werkwoord dat ‘zwellen’ betekent. Ook balg van bijvoorbeeld blaasbalg heeft dezelfde oorsprong. Maak het niet moeilijker dan het is, denken sommige dialectsprekers. Vaak hoor je dus ook gewoon bast, schaal, schelp, schil, pel, schors of dop als naam voor de bolster, woorden die de functie van beschermende schil of omhulsel gemeen hebben.
- Woorden voor bolster in de Database voor de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)
- sloester in de woordenbanken e-WND en woordenbank.be
- sloester en bolster in de etymologiebank.nl
- sloester in het Woordenboek der Nederlandsche Taal
- De Pauw, T. (2002) Okkernoot & Co. In: WVD-Contact. blz. 12-17
- Van Renterghem, E, V. De Tier en J. Van Keymeulen (2007) Peul. In: Variaties op je bord. Dialect en jongerentaal voor eten en drinken. Van Renterghem, E, V. De Tier en J. Van Keymeulen (red.), blz. 16-37