Zomertijd, dat betekent strandtijd! Bij mooi weer zie je kinderen heen en weer rennen met ‘plakwaaiers’. Een plakwaaier is een vlieger. Vandaag bestaan die uit synthetische materialen die allerlei vormen, groottes en kleuren kunnen aannemen. Vroeger waren het lichte, houten of stalen constructies die met papier bespannen waren en aan een lang touw in de lucht opgelaten werden. Een vlieger was meestal ruitvormig, maar kon ook andere gedaantes aannemen, zoals van een (fabelachtig) dier. Waar wordt plakwaaier gebruikt en welke andere dialectwoorden bestaan er nog om een vlieger te benoemen?
Papieren vogels
Zoals op de kaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (DSDD) te zien is, is het woord plakwaaier typisch voor de streek rond Kortrijk in het zuidoosten van West-Vlaanderen. Het woord is samengesteld uit de vorm plak, dat vermoedelijk slaat op de platte vorm van de vlieger, en waaier, afgeleid van waaien, dat verwijst naar de drijfkracht van het speeltuig. Of had het ook iets met de vorm te maken? Een vlieger kon immers ook waaiervormig geconstrueerd worden. Een aanwijzing in die richting vinden we in een citaat van Stijn Streuvels (1903) uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT): “Ze liepen en stoeiden al over de stikken met touwen en draad en staken de lucht vol bonte waaiers en kleurige draken”. Dit wijst erop dat er twee modellen vliegers bestonden, die naargelang van het model een andere benaming kregen. Waaier komt vooral in het zuiden van Nederlands-Limburg voor – waar ook waaierd bekend is –, maar ook sporadisch in West- en Oost-Vlaanderen. Plak wordt trouwens nog twee keer opgegeven in plakvlieger. De platte vorm zie je als benoemingsmotief ook opduiken in het Limburgse platvogel en platte vlieger. In Limburg wordt de vlieger ook wel papieren vogel genoemd, naar de materie waaruit de vlieger gemaakt is.
Draken en windvogels
Vliegers worden vaak draken genoemd, zoals al duidelijk was uit het citaat van Streuvels. Draak is frequent in West- en Oost-Vlaanderen, maar ook in de beide Limburgen is het bekend. De benaming draak verwijst naar het uitzicht van de vlieger. Kinderen gaven hun vlieger natuurlijk liefst felle en opvallende kleuren; het motief van de draak schijnt erg geliefd geweest te zijn. En dat heeft wellicht te maken met de herkomst ervan. Vliegers waren bekend in Italië vanaf de 15e eeuw en waren gebaseerd op de vliegers die waarschijnlijk al aan het eind van de 13e eeuw vanuit Azië werden geïntroduceerd. En die zagen er over het algemeen uit als een draak met een lange staart.
Vliegers hebben natuurlijk wind nodig en dat zie je terug in de benoemingsmotieven. In de Limburgse dialecten wordt de vlieger windvogel genoemd. In Vlaams-Brabant en Belgisch Limburg is het windvlieger. Rond Brussel heet de vlieger een hazewind. Zonder wind gaat de vlieger immers niet op.
Vliegende herten
Het standaardtaalwoord vlieger wordt in alle Zuidelijk-Nederlandse dialecten gebruikt. In Brabant krijgt het woord soms een andere uitgang: vliegaard en vliegerd. Deze woorden zijn afgeleid van vliegen. Als je met een vlieger speelt en die oplaat, is dat immers wat je hoopt dat er zal gebeuren. Ook al valt dat wel meer dan eens tegen.
In Frans-Vlaanderen en in de grensstreek met West-Vlaanderen, maar ook in Tervuren en Gent hoor je cerf-volant, ontleend uit het Frans. Het woord cerf-volant verscheen pas in 1669 in de Franse taal en voor de etymologie ervan moet je naar het Occitaanse sèrp-volanta, wat ‘vliegende slang’ betekent. Het is een verwijzing naar de vorm van de eerste vliegers die in Europa werden beschreven (zie hiervoor bij draak). Het heeft dus weinig met vliegende cerfs ‘herten’ te maken.
- Dialectwoorden voor vlieger in de Database voor de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (DSDD)
- Dialectwoorden voor vlieger in de woordenbanken e-WND en woordenbank.be
- Dialectwoorden voor vlieger in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- De Tier, V., R. Keulen & J. Swanenberg (2007), Het dialectenboek 9. Dialect in het spel. Stichting Nederlandse Dialecten, Groesbeek.