Categorieën
Terug in de taal

uitbrengklant

Consumenten zijn er in vele soorten en maten. Een van hen was de uitbrengklant.

Het faillissement van elektronicaketen BCC in Nederland lijkt onafwendbaar nu het bedrijf recent uitstel van betaling heeft aangevraagd. Hoewel het bericht voor de 1100 medewerkers van de 60 vestigingen als een donderslag bij heldere hemel kwam, zijn retaildeskundigen minder verbaasd. Waar andere bedrijven na de coronacrisis ervoor kozen hun winkelpanden om te vormen tot plaatsen waar consumenten inspiratie konden opdoen, bleef BCC te lang vasthouden aan ouderwetse winkels. Klanten die voorheen naar een fysieke vestiging gingen om een stofzuiger, een airfryer of een televisie te kopen, doen dat tegenwoordig online of gaan naar de concurrent.

Klant in winkel [foto van Clay Banks op Unsplash]

Verschillende typen klanten

Voor het type klant waarvan BCC grotendeels afhankelijk was, bestonden in de 19e en 20e eeuw verschillende benamingen. Een van de woorden die het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) daarvoor opgeeft, was loopklant. Dit type consument was iemand die zelf naar een winkel kwam om artikelen aan te schaffen die hij nodig had. De loopklant wordt ook wel lopende klant genoemd, omdat hij anders dan de vaste klant niet op gezette tijden langskomt, maar alleen binnenloopt als hij een keer iets nodig heeft. Sommige middenstanders maakten onderscheid tussen deze twee klanten, maar zoals een briefschrijver in het Nieuwsblad van het Noorden in 1948 schreef: “Bij een goede winkelier is elke klant koning, onverschillig vaste- of loopklant.”

Een andere samenstelling met klant die het WNT noemt, is de toonbankklant, iemand die naar een winkel ging om zich – de naam zegt het al – aan de toonbank te laten helpen. Heel courant lijken de woorden loopklant en toonbankklant overigens niet te zijn geweest. Zo ontbreken in het WNT citaten bij deze woorden en is het aantal unieke voorkomens ervan in de krantendatabase Delpher – alle uit de eerste helft van de 20e eeuw – op de vingers van twee handen te tellen.  

Gangbaarder was de winkelklant. Het woord komt al voor in krantenberichten uit de negentiende eeuw en duikt ook tegenwoordig nog geregeld op in kranten en op internet. In 1913 schreef J. Ligthart in Jeugdherinneringen:

De eene klant na de andere verliet ons, natuurlijk niet de “uitbrengklanten”, maar de “winkelklanten”, de burger- en arbeidersvrouwtjes uit de buurt

Thuisbezorgd

In het bovenstaande citaat maken we kennis met een heel ander type consument: de uitbrengklant. Dit is – aldus het WNT – een “klant die door een winkelier aan huis geriefd wordt”. De aangeschafte producten werden keurig – en in de meeste gevallen gratis – aan huis bezorgd. Het kon daarbij gaan om allerhande producten, zoals alcoholische dranken, koloniale en grutterswaren, aardappelen en brandstoffen en worst, gehakt en lapjes. Uit deze voorbeelden blijkt dat het eerste deel van de samenstelling uitbrengklant aansluit bij uitbrengen in de betekenis ‘handelsproducten rondbrengen, bezorgen’.

Tegenwoordig zijn er nog altijd mensen die er de voorkeur aan geven naar een echte winkel te gaan in plaats van naar een webshop. Zij stellen bijvoorbeeld prijs op persoonlijk advies, willen een artikel graag in het echt zien en voelen of wensen het direct mee naar huis te nemen. Anderen prefereren de snelheid van online producten bestellen en het gemak van het laten thuisbezorgen. En dat aantal groeit nog altijd, wat sommige middenstanders met lede ogen aanzien. De moderne uitbrengklant heeft de moderne loopklant inmiddels ruimschoots ingehaald.


Meer lezen

Ga naar de inhoud