Categorieën
Terug in de taal

blauwschuit

Vitaminerijk eten is het beste medicijn tegen deze gebreksziekte.

Voor de tweede keer op rij zit de letter ‘r’ in de maand. Vroeger was dit een geheugensteuntje om extra vitamine C te slikken voor een betere weerstand tegen snotneuzen, verkoudheden en griepjes. Na de r-loze maanden mei, juni, juli en augustus brak een periode aan waarin er beduidend minder verse groenten en vers fruit te koop waren. Tegenwoordig is van een beperkte beschikbaarheid van deze producten geen sprake meer: de globalisering heeft ervoor gezorgd dat we jaarrond vitaminerijke producten kunnen consumeren. De kans dat we blauwschuit oplopen is dan ook nihil.

Been van een patient met blauwschuit [foto Wellcome Images via Wikimedia Commons]

Zwart bloed

Van de Dordtse arts Johan van Beverwijk (1594-1647) verscheen in 1642 een boekje met de titel Van de Blauw-schuyt. In dat werk omschreef hij deze ziekte als volgt:

Blauw-schuyt is een algemeene […] Sieckte in de Noortsche Landen […], vergeselschapt met swaermoedigheyt der Geesten, swaerte in de beenen, vermoeytheit over ’t gantsche Lichaem, benautheyt op de Borst, bedervinge in het tant-vleysch, stinckenden aessem, en blauwe Vlacken, voornamelijck aen de beenen (1642: 10-11)

Naast de beschrijving van de ziekte gaf hij ook aan hoe de ziekte ontstond. Die werd veroorzaakt door ‘swart, grof, rauw, ende onsuyver Bloet’ als gevolg van een ongezonde levensstijl met onder meer slecht voedsel, bedorven water en weinig beweging. Om de ziekte te genezen stelde Van Beverwijk aderlaten voor maar beval hij ook daartoe geneeskrachtige kruiden aan als ‘muur-peper’, ‘water-hanen-voet’ en ‘koekoeks-brood’.

Vitamine C

Met zijn behandelmethode zat Van Beverwijk er niet ver naast. Blauwschuit was het gevolg van een tekort aan vitamine C. De ziekte kwam zeker niet alleen voor onder zeelieden die tijdens hun lange reizen op zee verstoken bleven van verse producten. Ook op het land was de ziekte volgens Van Beverwijk zo gewoon “datter naeulicx een mensche gevonden wert, ofte hy en is daer luttel, ofte veel mede besmet” (1642: A2v).

In de zeventiende eeuw was blauwschuit een synoniem voor scheurbuik. Over dat laatste woord wordt op Wikipedia beweerd dat het een volksetymologische verbastering is van het Latijnse woord scorbutus, maar dat klopt niet. Scheurbuik is – overigens wel door volksetymologie – afgeleid van het Middelnederduitse schorbuck. Dat woord gaat terug op het Oudnoordse skyrbjúgr, dat bestaat uit skyr ‘zure melk’ en bjúgr ‘gezwel’. De ziekte werd namelijk toegeschreven aan het veelvuldig gebruik van die melk als scheepskost tijdens lange zeereizen.

Spataderen

Mensen die aan deze gebreksziekte leden, hadden verschillende symptomen, zoals bloedingen aan het tandvlees, stijve en pijnlijke ledematen en petechieën, dat zijn kleine puntvormige paarsblauwe vlekken op de onderbenen als gevolg van huidbloedingen. Het eerste deel van het woord blauwschuit zal wel aan de kleur van deze vlekken refereren, zoals ook Van Beverwijk al beweerde:

In Hollant heeten wy ’tselfde gemeenlick, na de blauwe Vlacken, Blauw-schuyt (1642: 10)

Maar onduidelijk is wat de oorsprong is van het tweede deel. In de betekenis ‘vlek’ is het in elk geval niet aangetroffen.

Het woord blauwschuit is in bepaalde delen van het Nederlandse taalgebied nog steeds in gebruik, maar heeft sinds de zeventiende eeuw wel een betekenisverandering ondergaan. Niet langer verwijst het naar scheurbuik maar naar spataderen. Daarbij zal de paarsblauwe kleur van deze verwijde aderen ongetwijfeld een rol hebben gespeeld. Zij kunnen pijnlijk en ontsierend zijn, maar doorgaans is behandeling van deze vorm van blauwschuit niet nodig. Dat is wel het geval bij de zeventiende-eeuwse variant. Gelukkig volstond het eten van bijvoorbeeld sinaasappels boordevol vitamine C om een pijnlijke en langzame dood voor te zijn.


Meer lezen

Ga naar de inhoud