Voorzetsels zijn fladderige woordjes. Natuurlijk, ze staan ergens vóór. Maar ze staan net zo makkelijk ergens achter, of ergens omheen. Je kunt ze zelfs aan elkaar plakken. Uit is zo’n woordje: je stapt uit de bus, maar je stapt even makkelijk de bus uit. Je bent van huis uit iets gewend, maar je kunt ook vanuit huis werken. Misschien moeten we voorzetsels maar gewoon zetsels noemen.
Door de jaren heen
Aan die aan elkaar geplakte zetsels kun je goed zien dat taal door de jaren heen – of doorheen de jaren – verandert. Een woord als tegenover is zijn loopbaan begonnen als twee losse woordjes: tegen … over. Nu kunnen we ze alleen nog aan elkaar gebruiken. Vanuit is nog niet zover: regen kan van het westen uit komen, maar ook vanuit het westen. Toch is van … uit het wel aan het afleggen tegen vanuit. Vanuit de keuken is goed, maar van de keuken uit?
België is hiermee wat vlotter dan Nederland. Daar is doorheen de jaren al jaren gemeengoed. In het noorden fladdert heen nog liever om, achter en tussen woorden door.