Het laatste weekend van januari tellen vele natuurliefhebbers in Vlaanderen en Nederland het aantal vogels in hun tuin tijdens het Grote Vogeltelweekend of de tuinvogeltelling. Een van de meest populaire tuinvogels is de koolmees, een geel-groengekleurde mees met een zwarte kop en witte wangen. In Noord-Brabant wordt die wel eens ossenkopje genoemd, in Limburg schiet-in-t-vuurtje en in West-Vlaanderen koolpijpje, zoals je kunt zien op de kaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (DSDD). Er bestaan veel verschillende dialectwoorden voor dit vogeltje, maar waar komen die benamingen vandaan en welke andere woorden bestaan er nog om het koolmeesje te benoemen?
Een kopje zo zwart als kool
In de standaardtaal heet dit vogeltje koolmees. Kool verwijst naar de kleur van zijn kopje dat zo zwart is als houtskool of steenkool. Dat benoemingsmotief vind je onder andere nog terug in het West-Vlaamse koolpijpje. Ook in andere dialecten is de zwarte kleur bepalend voor de naam: zwartkopje of zwartkopmees. Hier en daar wordt het blauwe koolmees of blauwkopje genoemd. Het zwarte kopje wordt door sommigen blijkbaar als blauw gekenmerkt. Misschien is verwarring ontstaan met de pimpelmees, een kleinere vogel die een blauwe kop en vleugels heeft en erg lijkt op de koolmees.
Een kaasliefhebber of eikbewoner?
In Oost-Vlaanderen, Brabant en Limburg komt kees of kezen vaak voor in de dialectwoorden voor de koolmees zoals in keesmus, kezenmees en keeskeit. Kees wordt door sommigen geïnterpreteerd als kaas omdat je een gevangen koolmees blijkbaar kaas kan voeren. Hier en daar denkt men echter dat het verwijst naar de gele kleur ‘zoals kaas’ van dit vogeltje. Nog anderen beweren dat kees afgeleid zou zijn van de Keltische naam voor een eik cassanus, zoals het Franse woord voor eik, chêne. Voor de nestkastjes populair werden, zou de oorspronkelijke habitat van de koolmees namelijk een holte in een eik geweest zijn. De kezenmees zou dan geen kaasliefhebber zijn, maar een mees die in een eik broedt. Sommige taalkundigen denken trouwens dat kool in koolmees eveneens verwijst naar het bos. Het benoemingsmotief is dan niet het uiterlijk, maar de woonplaats.
De bandiet van het vogelrijk
In Noord-Brabant en Limburg bestaan er talrijke benamingen waarin bij voorkomt zoals bijdief, bijmeesje en bijenvreter. In Friesland, Groningen en Drenthe hebben de koolmezen trouwens ook een bijennaam. De koolmees eet namelijk bessen, zaden en insecten zoals bijen. De bijdief ‘steelt’ de bijen door vooral in de winter op de bijenkorf te tikken waardoor ze naar buiten zouden vliegen en hij ze kan opeten. In de Kempen wordt de koolmees bijmook genoemd. Een mook is eigenlijk een koeienmaag en verwijst naar de bolle vorm van de koolmees in de winter wanneer hij nogal veel bijen heeft gegeten. In sommige dialecten wordt de koolmees zelfs een spekdief of spekvretertje genoemd omdat ze vet, spek of vlees komen pikken.
Een schiet-in-t-vuurtje
Naast het uiterlijk, het gedrag en de habitat van de vogel, kan de zang een benoemingsmotief zijn. De roep van de koolmees zou klinken als tie-ta-tie-ta. De Belgisch-Limburgse dialectwoorden tietemees, tieteltje en tietijt bootsen die klank na. In Noord-Limburg resulteert de roep in de naam schiet-in-t-vuur. Als je de volgende keer dus een koolmees ziet, luister dan eens goed of je hem schiet-in-t-vuur, schiet-in-t-vuur hoort zingen.
Ossenkop
In Noord-Brabant wordt soms ossenkop of ossenhoofdje gehoord, net zoals in Engelse dialecten waar de koolmees en pimpelmees wel eens ox eye heten. Ossenkop wordt voor verschillende mezen gebruikt, maar is oorspronkelijk de benaming voor de staartmees, een wit, roze, donkerbruin vogeltje met een witte kop en een lange staart. De kleuren van de staartmees roepen immers de associatie met de kop van een os op. Die staartmeesbenaming werd vervolgens overgenomen voor de andere mezen.
De schele en dubbele mees
In verschillende dialecten komen de benamingen dobbelmees, dubbele keesmus of dubbele bijdief voor. Dubbel verwijst hier naar de grootte van de koolmees. Van alle mezen is hij namelijk de grootste. Hier en daar hoor je blokmees, ook een verwijzing naar zijn gestalte. Iemand die geblokt is, is fors van gestalte. In Limburg wordt de koolmees wel eens schele bijmees of scheeltje genoemd. Het is niet duidelijk waar de naam vandaan komt. Een van de suggesties is een verwijzing naar de ‘schelle’ klank, maar zeker is dat niet.
Net niet op één
Er werden massaal vogels geteld vorig weekend. De huismus werd het vaakst geteld maar de koolmees kwam net zoals vorig jaar op een tweede plaats terecht, zowel in Nederland als in Vlaanderen.
- Woorden voor koolmees in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)
- Woorden voor koolmees in de Etymologiebank
- Woorden voor koolmees in e-WND en woordenbank.be
- Woorden voor koolmees in de Kaartenbank
- Woorden voor koolmees in het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT)
- Kruijssen, J. (2000). ‘(S)taalkaarten: de koolmees’. In: De Tier, V., Devos, M. & Van Keymeulen, J., Nochtans was scherp van zin : huldealbum Hugo Ryckeboer: een bundel artikelen aangeboden aan Hugo Ryckeboer voor zijn 65ste verjaardag. Gent: RUG. Vakgroep Nederlandse taalkunde, p. 71-75.
- Kruijssen, J. (s.d.) ‘De Fauna-afleveringen van het WLD. De Limburgse namen van de koolmees en van enkele andere kleine beestjes’
- Swanenberg, J. (2000). Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd : over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten. Nijmegen: s.n.