Elk jaar op 19 april is het in Nederland de Landelijke Dag tegen Pesten, in het leven geroepen door de actiegroep Stop Pesten Nu. Met name ouders van schoolgaande kinderen, leraren, sporttrainers en oppassers worden aangespoord om kinderen te laten inzien dat pesten echt niet door de beugel kan. Maar liefst 1 op de 5 schoolkinderen wordt – in het echte leven of online – geregeld gepest. De psychische gevolgen ervan zijn jaren later nog altijd merkbaar.
Ook volwassenen krijgen met pesten te maken, vooral op de werkvloer. Een onschuldig grapje op zijn tijd is niet erg, maar wanneer iemand geregeld het mikpunt van spot is, wordt plagen pesten. Het gevolg: ernstige gezondheidsklachten bij het slachtoffer en een onveilige sfeer op de werkvloer.
Pestwerkwoorden
Pesten en de mildere variant plagen is van alle tijden. Zo blijkt uit de lijst met synoniemen die het moderne Nederlands heeft om deze afkeurenswaardige handelingen aan te duiden. Denk aan kwellen, treiteren, tergen, jennen, sarren, judassen, koeioneren. De schrik slaat je pas echt om het hart als je in de historische woordenboeken van het Nederlands op zoek gaat naar werkwoorden waarbij het woord pesten of plagen in de betekenisomschrijving staat. Dat blijken er tientallen te zijn!
Een van die woorden is ribbenzakken. Dit werkwoord schijnt afgeleid te zijn van het zelfstandig naamwoord ribbenzak. Letterlijk is dat een zak met of voor ribben, maar figuurlijk een familiaire aanduiding voor het menselijk lichaam. Iemand op zijn ribbenzak geven betekende daarom ‘iemand gevoelig onder handen nemen’.
Scheldwoorden en plaagstoten
Naast een fysieke aframmeling kreeg ribbenzakken ook de betekenis ‘iemand op niet lichamelijke wijze plagen of kwellen’. Zo beklaagt het personage Floris Harmensz. uit Bredero’s Spaanschen Brabander (1618) zich over de pesterijen van twee kwajongens. Vanwege zijn lichamelijk gebrek jouwen ze hem uit met aauwen lampoot ‘oude kreupele’ en krombien ‘krombeen’:
Hoe quellen mijn die weersoordighe [beroerde] overgheven [slechte] jonghens altijt,
Sy ribsacken my wel [erg] machet helpen [God betere het]: ick arme kreupele ouwe man,
Mijn bienen die ryen [trillen] mijn so, dat ick mijn niet ophouwen [overeind houden] en kan. (vs. 303-305)
Bij dezelfde Bredero komen we het woord ribbenzakken ook in een beduidend minder ongunstige betekenis tegen. In het toneelstuk Moortje (1617) haalt Geertruy in een dialoog met Frederyck herinneringen op aan de tijd dat verliefdheid tussen hen beiden nog pril was. Op plaatsen waar zij niet gezien konden worden, gaven zij elkaar plaagstootjes in de ribben en knuffelden ze elkaar.
Hoe ribsakten en hoe stoeyde wy mekaar inde schuyl-hoeckjes? (vs. 2672)
Het voorbeeld van Geertruy en Frederyck verdient navolging. Laten we elkaar niet lichamelijk iets aandoen of met woorden kwellen, maar vriendelijk bejegenen en liever knuffelen dan stompen. Hopelijk kan de Landelijke Dag tegen het Pesten dan ooit opgeheven worden.
- ribbenzak in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- ribbenzakken in het WNT