Het onkruid tiert welig, alle beemden staan groen door de vele regen van de afgelopen maanden. Ook de tengels groeien flink en bij een wandeling is het soms opletten als je even opzij stapt. Tengel of tingel zijn namen voor een brandnetel in sommige dialecten, zoals te zien is op de kaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD). Waar komen ze voor en welke andere namen bestaan er voor de brandnetel?
Tingeling
Oost-Vlaamse en Zeeuws-Vlaamse dialectsprekers worden getingeld of getengeld als ze een brandnetel aanraken. De herkomst van het woord tengel/tingel is onduidelijk. Sommige taalkundigen denken dat het woord tang aan de basis ligt. Tang gaat terug op een oud woord dat ‘bijten, knijpen’ betekent en krijgt een achtervoegsel -el. Het woord tengel wordt ook gebruikt om de scharen van een krab of om vingers te benoemen. Anderen denken dat de naam verwijst naar iets spits, een scherpe punt zoals in het Engelse tine of het Nederduitse Tinde.
Netelig
In de meeste dialecten in het Nederlandse taalgebied is het woord netel of nittel in gebruik, net zoals in de standaardtaal. De oorsprong van het woord vind je in een oude Germaanse vorm natilo, verkleinwoord van nato ‘brandnetel’. Slijtage van de betekenis zorgde er voor dat netel zijn oorspronkelijke betekenis verloor zodat taalgebruikers er een woord voor branden, schroeien aan toevoegden. Zonder toevoeging kan de netel nu ook een dovenetel benoemen die niet prikt. Hier en daar valt de n van netel weg en is etel in gebruik, of wordt de e een i: nittel of ittel.
Broeien, branden en bijten
Om dus te benadrukken dat de brandnetel prikt, wordt in het eerste deel branden of broeien toegevoegd. Vormen met broeien (broeinetel, broenetel) tref je vooral op de Zeeuwse eilanden, in Noord-Brabant en in Antwerpen aan, en ook in Friesland. Netel wordt soms nekel. Ook de afleiding broeier is bekend. In het zuiden van Limburg hoor je broedsel en broensel. Vaker (zowat in het hele taalgebied) wordt branden gebruikt in combinatie met netel of nekel, zoals te zien is op de kaart in de PLAND-database. Je vindt schroeinetels in Overijssel. De bijtnetel is dan weer bekend in Frans- en West-Vlaanderen, waar bijten als bieten wordt uitgesproken. Ook andere synoniemen zoals steken, prikken en pikken komen voor: steeknetel, stekker, stekel, prikker, pikker.
Kippen en anderen dieren in het spel
In Zeeland is hoendernetel een Walcherse vorm. Hoen als eerste deel van de samenstelling verwijst naar het gebruik van brandnetels als groenvoer voor kippen. Zelden komt ook hennennetel voor. Ook tingel wordt sporadisch gecombineerd met hoender. Enkele andere unica met dieren in het eerste deel zijn kalkoennetel en varkensnetel. Ook varkens houden blijkbaar van brandnetels.
En dan de dam …
Dannetel of damnetel hoor je sporadisch in Noord-Brabant, maar ook elders duikt het op. Wellicht verwijst het eerste deel hier naar een dam ‘berm, aarden wal’, naar de plaats waar de netel groeit, maar door assimilatie hoor je vaker dan.
- Dialectwoorden voor brandnetel in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)
- Dialectwoorden voor brandnetel in e-WND en woordenbank.be
- Dialectwoorden voor brandnetelin het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT)
- Dialectwoorden voor brandnetel in de Etymologiebank
- Dialectwoorden voor brandnetel in de Kaartenbank
- Dialectwoorden voor brandnetel in de PLAND
- De Pauw, T. (1999), Brandnetel en dovenetel: Bijten of zuigen?’, in: WVD–Contact. Mededelingenblad van het. Woordenboek van de Vlaamse Dialecten 13 (1999) nr. 2, 21-27.