De lente is begonnen. Vroeger was het de ideale periode voor een grote voorjaarsschoonmaak. De huisvrouwen wilden het hele huis grondig schoonmaken na een hele winter met een vervuilende kachel. Vanaf de jaren zestig kwamen er steeds meer huishoudelijke apparaten op de markt. Daardoor kon het huis vlugger en beter schoongemaakt worden waardoor die grote lenteschoonmaak minder nodig was. Natuurlijk werd het huis wel elke week geschrobd. En had je wat minder tijd, dan liep je even rond met een faal om te dweilen. Faal wordt onder andere in Volendam gebruikt voor ‘dweil’. Waar komt het woord faal vandaan en welke andere woorden bestaan er om een dweil te benoemen in de Nederlandse dialecten?

Feil en faal
In het noorden en noordoosten van Nederland kennen dialectsprekers vrijwel overal feil of veil en hier en daar faal of vaal voor een dweil. De taalkundige Frans Debrabandere denkt dat veil via het Oudfranse veil, voil, uit het Latijnse velum ‘zeil, sluier, gordijn’ is afgeleid. Andere taalkundigen vermoeden een verband met een werkwoord dat ‘vegen’ betekent.
Dweil of towel?
Het standaardtaalwoord dweil is ook in de dialecten het sterkst vertegenwoordigd, zoals te zien is op de kaart uit de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD). Dweil lijkt dan wel op feil, maar het is een afleiding van het werkwoord dwaen ‘wassen’ met een Proto-Germaans achtervoegsel -ila, dat diende om instrumenten aan te duiden. Dat zie je nog duidelijker in woorden die eindigen op -el zoals beitel. Het Engelse woord towel ‘handdoek’ hoort ook in deze groep thuis. Bij dweil is vooral de functie het benoemingsmotief: een instrument (een doek) om de vloer te wassen.
Opnemer en opneemvod
In de Brabantse en Belgisch-Limburgse dialecten spreekt men niet over een dweil, maar over een opnemer, opneemvod of opneemdoek. Met een dweil neem je immers het water op waarmee je de vloer schrobt. Ook hier is de functie van belang bij de naamgeving: niet het wassen zelf, maar het verwijderen van het water speelt een rol. Soms hoor je ook uitneemvod of –doek en oplangdoek. Oplangen is hier en daar een synoniem voor opnemen.
Schroblommel en huisdoek
Iets intensiever dan dweilen is schrobben. En aangezien het dweilen vaak na het schrobben komt, is het niet zo verwonderlijk dat schrobben in het eerste deel van een paar samenstellingen voorkomt, zoals in het Limburgse schroblommel, schrobhoddel en schrobdoek. Ook hier is de handeling het benoemingsmotief. In huisdoek of huisvod daarentegen is de locatie dan weer het doorslaggevende element: je gebruikt de dweil in huis. Je hoort dit woord vaak in de buurt van Sint-Truiden.
Slat en slats
Hier en daar hoor je slat en slats in de zuidelijke dialecten. Het woord is ook in Drenthe bekend in de betekenis ‘dweil’. Wellicht is het een variant van slet. De herkomst is onduidelijk, maar het zou oorspronkelijk een woord voor een afgescheurde flard zijn. Namen voor vodden worden wel vaker gebruikt voor een dweil. Denk aan lommel en hoddel hierboven. Een West-Vlaamse dialectspreker gaf in een dialectenquête bijvoorbeeld slunse ‘vod’ als naam voor de dweil.
- Dialectwoorden voor dweil in de Database voor de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)
- Dialectwoorden voor dweil in de etymologiebank
- Dialectwoorden voor dweil in de woordenbanken e-WND en woordenbank.be
- Dialectwoorden voor dweil in het Woordenboek der Nederlandsche Taal
- Dialectwoorden voor dweil in mijnwoordenboek.nl
- De Tier, V. en M. van Oostendorp (2025). ‘De grote voorjaarsschoonmaak’ in Onze Taal, nr. 2, blz. 16-17