Een gedicht met een hoofdrol voor de soldaten van keizer Karel die hapjes bij de wijn moesten doen, onverdund bier dronken en zonder fiets gingen eten bij Karels bistro en omdat ze geen geld bij zich hadden na afloop de vaat droogden met een theedoek.
Waar komen woorden voor eten vandaan?
Van dansen en zingen. Van springen.
Van het brouwen van bier. Van het Duits
naar het Frans. Van vogels en China
van de Elzas naar Parijs en naar hier.
De Blauwe Huzaar werd geopend
zeventig jaar na negentienhonderdenvier.
Keizer Karel die draafde te paard
door zijn Rijk, bewaakt door soldaten
die steeds slechter Frans spraken
na het drinken van ettelijke glazen.
Dus moesten ze eten in het belang
van de keizer en het verstaanbaar
uitspreken van Einbeck en Bokbier
dat onverdund werd gedronken.
Ze fietsten er nog geen meter meer
door naar de bistro van Karel om
van twee wallen te eten. Van rats,
savooiekool, blinde vink, prinsessenbonen
en burgers. Met een schaal vol patat
en een klap voor hun kop om ze flink
te belonen een bakje vol vla waarna ze
ook nog de vaat met theedoeken droogden.
Dit gedicht is geschreven tijdens Taalkundige aan tafel: een exclusief diner in Galerie Café Leidse Lente waarbij INL-taalkundige Tanneke Schoonheim uitleg gaf over de herkomst van allerlei ‘eetbare’ woorden en uitdrukkingen.