Zoals er geen licht bestaat zonder donker, en geen donker zonder licht, zo bestaat er geen leven zonder dood en geen dood zonder leven.
Je kunt dat spijtig vinden, en eerlijk gezegd vind ik dat ook spijtig. Daarom kan ik op uitstap, zelfs in een streek waar ik geen mensen ken, moeilijk voorbij een kerkhof wandelen zonder even de graven te bezichtigen, de soms nauwelijks te lezen namen te ontcijferen en in de ogen te kijken op de afgebleekte portretten van porselein op sommige zerken. Ik waardeer dat de doden hun mooiste pak hebben aangetrokken voor de eerste en laatste foto die ik van hen zal zien. Echt ontroerend vind ik de kitscherige ornamenten, boekjes en hartjes van glas of steen, met steeds weer dezelfde woorden. Rust zacht, lieve opa. Voorgoed uit ons midden; voor altijd in ons hart. Ooit zien we elkaar weer, lieve echtgenote. We zijn je niet vergeten, papa.
Het zijn voorgebakken woorden en de begrafenisondernemer had er afdrukjes van in een boek waaruit de familie kon kiezen. Geen gemakkelijke taak, want oma was toch heel bijzonder en welk massaproduct geeft precies weer wat wij voor haar voelen? Veel twijfel dus, tot iemand zijn vinger op een van de ornamenten zette en zei: deze dan maar. En zo, als het nog nodig was, worden wij allemaal weer een stukje gelijk na onze dood.
Dood, het is een moeilijk woord. Een simpel bijvoeglijk naamwoord, zult u zeggen, dat voor een zelfstandig naamwoord kan komen (een dode vriend) of na een koppelwerkwoord in een zin (mijn vriend is dood). Te vergelijken dus met groot, of ziek, of blij. En toch is er iets vreemds mee. Je kunt groot worden, ziek worden of blij worden. Maar dood word je niet. Ineens ben je het, alsof het je heeft overvallen. Je gáát dood, en dan ben je weg.
Er zijn ook weinig bijvoeglijke naamwoorden die zo bepalend zijn voor iemand. We spreken niet van de blijen, zelden van de groten, veel meer van de zieken, maar het meest van de doden. Bij die andere woorden zeggen we er meestal bij dat het om mensen gaat: blije mensen, grote mensen, en soms ook zieke mensen. Maar van doden spreken we alsof het geen mensen meer zijn.
Kranten en andere media hebben het de hele tijd over doden. Gebeurt er iets ergs, dan vallen die. Dat is vrij logisch, want een dode blijft niet op z’n benen staan. Merkwaardig is ook dat doden in het nieuws altijd geteld worden. Je leest dan bijvoorbeeld dat er na de doortocht van een orkaan dertig doden geteld zijn. Ik twijfel dan een beetje aan de inzet van de hulpverleners. Zijn die nu echt uitgestuurd om te tellen, of om de levenden te redden en de doden te bergen? En als er dertig doden geteld zijn, wil dat dan zeggen dat ze bij dertig zijn gestopt met tellen, of dat er maar dertig waren? Je moet niet te veel nadenken bij de fraseologie van journalisten, maar soms kan ik het niet laten.
Zelfs niet tussen de graven op deze motregenende dag in mei. Wat gaan ze op mijn graf zetten? Dat ik heb of ben geteld?
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van Woorden weten alles? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ludo Permentier is journalist en auteur. Hij was docent in het middelbaar onderwijs, werkte bij Van Dale en de Taalunie en publiceerde taalboeken. Vijftien jaar lang schreef hij de taalcolumn Woorden weten alles in De Standaard.
E-mail: ludo.permentier@telenet.be