Er bestaat een haan die eieren legt, zo beweerde ik in een vorige aflevering. Het gemeenkunnige woord kemphaan slaat namelijk zowel op het mannelijke als op het vrouwelijke deel van dit gevogelte (al bestaat het woord kemphen ook). Meteen stonden er vogelaars aan mijn deur (nou ja, in mijn mailbox) met anekdotes en wetenswaardigheden. Fotograaf Hes van Schoonhoven had ook een vraag meegebracht: waarom verdelen we olifanten en blauwe vinvissen in mannetjes en vrouwtjes, maar spreken ornithologen zelfs bij de minuscuulste vogeltjes al vele jaren over de man en de vrouw?
Met omvang en gewicht heeft dat dus niets te maken. Natuurlijk gebruiken we verkleinwoorden meestal om wezens en voorwerpen aan te duiden die klein zijn (een kiezelsteentje, een kikkervisje), of klein voor hun soort (een treintje, een bergje). Sommige woorden kennen we alleen als diminutief (een meisje, een nachtkastje, een treinkaartje). Maar er zijn ook andere redenen om een verkleinwoord te gebruiken. Bijvoorbeeld om een gevoel mee te geven. Het kan charmeren (een baby’tje), vergoelijken (een glaasje te veel) of kleineren (een dom blondje).
En zo komen we weer op een delicaat terrein. Verkleinwoorden hebben voor veel mensen iets vrouwelijks. Denk aan het verschil tussen een sjaal en een sjaaltje, een collega en een collegaatje, een reu en een teefje. De mannen hier, de vrouwtjes daar – het omgekeerde lijkt ondenkbaar. Het Nederlands is seksistisch, wie dat wil veranderen heeft werk voor de boeg.
Mijnheer Van Schoonhoven heeft gelijk: het is héél merkwaardig dat we de dierenwereld (de vogels buiten beschouwing gelaten) verdelen in mannetjes en vrouwtjes. Een sluitende verklaring heb ik daar niet voor. Misschien komt dit nog het dichtst in de buurt: vanuit een goddelijk perspectief (voor ongelovigen: een helikopterperspectief) neerkijkend op de natuur, zie je inderdaad twee soorten die elkaar afwisselend aantrekken en afstoten: de mannetjes en de vrouwtjes. God kan daar wellicht uren gefascineerd naar zitten kijken. Ik geef het voor wat het waard is.
Er zijn wel bizarre consequenties aan dat taalgebruik. Van oudsher zijn veel dierennamen mannelijk of vrouwelijk. De woorden hond, buizerd en karper, bijvoorbeeld, zijn mannelijk; de woorden kat, muis en eend zijn lang beschouwd als vrouwelijk. Zo is dat ook genoteerd, bijvoorbeeld in de Woordenlijst Nederlandse Taal. In Vlaanderen leeft dat gevoel nog bij de meeste taalgebruikers. Dat merk je aan de verbuigingen als ze tussentaal spreken: “Ge hebt ne nieuwen hond, zie ik?” – “Ja, maar hij heeft ons kat al gebeten.”
Terwijl het gevoel voor het grammaticale genus in de loop van de eeuwen vervaagde, sneller dus in het Noorden dan in het Zuiden, ontstond ruimte om het biologische geslacht toe te voegen aan de benaming. Met het oude mannelijke olifant en krekel, bijvoorbeeld, kon je samenstellingen maken als vrouwtjesolifant en wijfjeskrekel. Maar aangezien het woordgeslacht bepaald wordt door het (laatste) kerndeel van de samenstelling, werden de vrouwtjesolifant en de wijfjeskrekel mannelijke zelfstandige naamwoorden. Zo staat het vandaag nog in de Woordenlijst.
Je zou verwachten dat de mannetjesduif, de mannetjeseend en de mannetjesmuis, met een oud vrouwelijk kernwoord, dan ook als vrouwelijk geboekt zouden staan. Maar nee. “(m/v)” zegt het Groene Boekje. Waardoor je dus grammaticaal foutloos kunt schrijven dat de mannetjesduif haar nest heeft gebouwd, dat de mannetjeseend haar kuikens op sleeptouw neemt en dat de mannetjesmuis haar holletje heeft geknaagd in je slaapkamer.
Bizar taaltje, dat Nederlands. En seksistisch.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van Woorden weten alles? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ludo Permentier is journalist en auteur. Hij was docent in het middelbaar onderwijs, werkte bij Van Dale en de Taalunie en publiceerde taalboeken. Vijftien jaar lang schreef hij de taalcolumn Woorden weten alles in De Standaard.
E-mail: ludo.permentier@telenet.be