Categorieën
WoordHoek

Jodenkoek

De herkomst van het woord jodenkoek, een lekkernij die vanaf nu odekoek gaat heten, is niet eerder goed in kaart gebracht.

Eind vorige week maakte het Noord-Hollandse bedrijf Amarant Bakkers, eigenaar van merk Davelaar, bekend dat het de naam jodenkoeken schrapt. In plaats daarvan heten die koeken voortaan odekoeken. “We leven in een tijd waarin gelijkheid en inclusiviteit belangrijke waarden zijn”, meldde het bedrijf. “Daarom past de naam jodenkoek niet meer.”

Foto: Ewoud Sanders

Deze verbanning kwam niet onverwacht. In 2006 schrapte de Tilburgse fabrikant Van der Breggen het woord negerzoen. En begin 2020 verving de Hema de gebaksnaam moorkop voor roomkop. De argumentatie is steeds hetzelfde: de oude naam werd in toenemende mate als politiek incorrect ervaren.

Het Centraal Joods Overleg, de koepel van Joodse organisaties in Nederland, liet weten de naamswijziging te waarderen maar nooit aanstoot te hebben genomen aan de naam jodenkoeken. Zelf ontvang ik echter al zeker een jaar of vijftien klachten uit de joodse gemeenschap over die merknaam. In 2011 verklaarde fabrikant Davelaar in het Reformatorisch Dagblad dat de naam jodenkoek nooit discriminerend was bedoeld. Kennelijk leefde dit onderwerp dus toen ook.

Het vreemde is dat de geschiedenis van het woord jodenkoek nooit goed in kaart is gebracht. Davelaar produceert ze sinds 1883 en in allerlei publicaties wordt dat jaartal als het geboortejaar van deze koek aangemerkt. Wikipedia vermeldt momenteel als vroegste datering 1872 – verwijzend naar een advertentie van een banketbakker.

In feite is deze lekkernij minstens tachtig jaar ouder. Het oudste recept is bij mijn weten te vinden in een receptenboek uit 1790. Daar gaat het om “klyne koekjes” en heten ze “joodekoekjes”. De Nieuwe vaderlandsche kookkunst noemt ze in 1797 “jooden-koekjens”, geeft een ander recept en heeft het over “bros en lekker gebak”.

Over de herkomst van het woord jodenkoek zijn de nodige theorieën verkondigd. Een daarvan is dat deze lekkernij is uitgevonden door een bakker genaamd De Joode. Daar heb ik nooit een bewijs voor gevonden. Een andere theorie is dat de naam jodenkoek iets zegt over de sociale positie van de joden in Nederland. De meesten leefden lang in grote armoede. Jodenkoeken zijn dun, relatief groot en goedkoop – een ideale lekkernij dus voor mensen met weinig geld, wil deze verklaring. Die onmiddellijk onderuit wordt geschoffeld door het oudste recept, want zoals gezegd gaat het daarin om kleine koekjes.

“De naam jodenkoek is vanzelf zo gegroeid”, zei Davelaar in 2011 tegen het Reformatorisch Dagblad, “omdat Joodse bakkers de eerste waren die deze koeken bakten en verkochten.”

Volgens mij heeft Davelaar gelijk. Alles wijst erop dat jodenkoeken lang een specialiteit waren van joodse bakkers. Daarvoor is veel bewijsmateriaal te vinden. Ik doe een kleine greep. Hier een rijmende reclame van een joodse bakker uit 1863 in Hoorn:

Die het oranje veest [feest] te eeren
Zich nu lekker wil trakteeren
Die doe ik de gunst verzoeken
Te koopen beste Joodekoeken
Die men hier bekomen ken
Bij de vrouw van Lewie Cohen.

S. Meijer Levy, bakker te Leeuwarden, prees in de Leeuwarder Courant zijn “zogenaamde joodekoeken” in 1885 aan. In 1926 schreef Joseph Gompers in De jood in de Nederlandsche volkstaal: “Dat men ook de beroemde kookkunst der Joden niet ongebruikt heeft gelaten, blijkt uit den eerbied, waarmee men spreekt van Jodenkoek, Jodensoep en Jodenbrokken (een soort suikerballen).” En in Moderne taarten en Limburgsche vlaas, een uitgave van omstreeks 1937, lezen we onder het kopje boterkoek:

“Deze boterkoek, ook wel Jodenkoek genaamd, omdat ze in Israëlietische zaken het meest voorkomt, is een heerlijk gebak. Dit komt in hoofdzaak, doordat er zooveel boter in gebruikt wordt. De Israëlietische zaken hebben veel vette of liever boterrijke artikelen, daar het fijnproevers zijn bij uitnemendheid en ze er ook wat voor over hebben om iets bijzonders te eten.”

Je ziet hier een probleem opdoemen: het woord jodenkoek is in verschillende tijden voor verschillende lekkernijen gebruikt. Dat zie je ook terug in het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Dit naslagwerk maakt een onderscheid tussen jodenkoek (“Groote, platte, ronde koek, welke in punten gesneden wordt, die ook afzonderlijk worden verkocht”) en jodenkoekjes (“benaming voor verschillende soorten van koekjes”). In oude edities van de Dikke Van Dale vind je nog dat jodenkoek ook voor ‘matze’ werd gebruikt. En in 1984 kwam dit woordenboek onder meer met deze curieuze definitie: ‘Platte, ronde koek, zó groot dat die niet hoeft te worden verdeeld.’

Overigens behoudt de “Echte Enkhuizer Koekfabriek”, onderdeel van Koninklijke Peijnenburg, voorlopig de naam “echte Enkhuizer Jodekoeken”. Jodekoeken bewust zonder tussen-n, om toch een klein beetje afstand van het woord joden te houden.


Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.

Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.

Twitter: @ewoudsanders