Nu de verkiezingen voor een nieuwe regering voorbij zijn, wordt het tijd om te kijken naar een verkiezing die zich meer in stilte voltrekt: die van bepaalde woorden en uitdrukkingen. Welke kunnen we als grootste winnaar en welke als grootste verliezer aanwijzen?
Ik heb het niet over officiële woordverkiezingen, zoals die de afgelopen jaren onder meer zijn georganiseerd door het Genootschap Onze Taal, uitgeverij Van Dale en het Instituut voor de Nederlandse Taal. Nee, het gaat mij om enkele in het oog springende keuzes van gebruikers van het Nederlands.
De grootste winnaar van de afgelopen tijd is wat mij betreft: mensen van kleur. De voorbije maanden las of hoorde ik onder meer: voetballers van kleur, sporters van kleur, schrijvers van kleur, dichters van kleur, politici van kleur en politieagenten van kleur. Een vriendin van mij – ik voel mij gedwongen om erbij te zeggen: van kleur – moest aanvankelijk niks van deze woordcombinatie hebben, maar ook zij heeft zich inmiddels gewonnen gegeven. Een mens of persoon van kleur lijkt de meest politiek correcte aanduiding te zijn geworden van… ja van wie eigenlijk precies?
Persoon van kleur is een vertaling van het Amerikaanse person of color. Die Engelse woordcombinatie heeft een verrassend lange voorgeschiedenis. De vroegste vindplaats dateert van 1796. Toen werd person of color gebruikt voor een licht gekleurde persoon met een ouder uit Afrika en een uit Europa.
Bij het schrijven van die laatste zin, deels ontleend aan een woordenboek, word ik meteen opstandig, want hoezo zou een Europeaan wit en een Afrikaan zwart zijn? Maar goed, in die betekenis werd person of color dus aan het eind van de 18e eeuw in sommige Amerikaanse staten gebruikt. In de Zuidelijke Staten lag het anders: daar was person of color het etiket voor een voormalig slaafgemaakte met een witte en een niet-witte ouder, dit ter onderscheiding van een slaafgemaakte met een zwarte huidskleur.
Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw maakten person(s) en people of color (of colour) opgang in de Verenigde Staten en vervolgens in het Verenigd Koninkrijk, Canada, Australia, Ierland en Zuid-Afrika. In het Nederlandse taalgebied begon die opmars in de jaren tachtig. Een van de vroegste vindplaatsen is een artikel in het dagblad Trouw uit 1984. Daar lezen we:
“De strijd tegen het racisme mag volgens Philomena geen aangelegenheid zijn die alleen of voornamelijk gedragen wordt door “zwarten, mensen van kleur of onderdrukte buitenlanders”. “Het moet een nationale opgave worden voor mensen in Nederland, de anti-racisme strijd moet groeien uit de gemarginaliseerde hoek van de onderdrukten.”
Ook in dit citaat zien we dus een onderscheid tussen “zwarten” en “mensen van kleur”. Inmiddels is dat niet meer zo. De Dikke Van Dale geeft als definitie bij persoon, mensen van kleur: “persoon, mensen met een getinte of donkere huidskleur”. In de praktijk is de hoofdbetekenis: niet-wit. Dat kan van alles zijn: van lichtbruin tot zwart.
Omdat persoon van kleur zo’n duidelijk anglicisme is, proberen sommige media het te vermijden, maar ik krijg de indruk dat deze strijd gestreden is: mensen met een kleurtje (af en toe te horen op radio en tv) zal vriendelijk zijn bedoeld maar kan denigrerend overkomen, zwarte was lang racistisch en maakt alleen daarom al weinig kans, hoewel je het wel hoort in combinaties als zwarte man of vrouw. Andere concurrenten zijn mensen met een migratieachtergrond en mensen met een bi-culturele achtergrond. Het woord dubbelbloed, een taalkundige correctie op het koloniale halfbloed, geniet grotere bekendheid sinds de schrijfster Etchica Voorn het in 2019 gebruikte als boektitel; het bestaat overigens al zeker sinds 1999.
Het liefst zou je natuurlijk willen dat er helemaal geen onderscheid wordt gemaakt naar huidskleur, maar zolang de praktijk anders is zullen we met dit soort etiketten worden geconfronteerd.
Verliezer
Over de grootste verliezer in de woordverkiezing kan ik kort zijn: dat is volgens mij het woord blank. De vergelijking zwart versus blank wordt als ongelijkwaardig ervaren omdat zwart negatief zou zijn en blank positief. In die redenering is zwart-wit een zuiverder vergelijking. Blanke moet worden vervangen door witte, voor niet-blanke wordt niet-witte gebruikt, en zo verder.
Dat zowel de winnaar als de verliezer in deze taalverkiezing voortkomen uit de erfenissen van kolonisatie en racisme is natuurlijk geen toeval: dat is nu eenmaal een van de grote thema’s van deze tijd. Precies daarom is het volgens mij goed om dit soort verkiezingen en taalgevoeligheden, hoe tijdgebonden ze wellicht ook zullen zijn, serieus te nemen en er rekening mee te houden.
Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.
Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.
Twitter: @ewoudsanders