Categorieën
Gelegenheidswoordenboekjes

Het hijgend hert en andere uitdrukkingen uit Het Boek der Psalmen (1773)

Een gelegenheidswoordenboekje vanwege het 250-jarig bestaan van Het Boek der Psalmen (1773)

De regel “het hijgend hert, der jacht ontkomen” is algemeen bekend, maar lang niet iedereen weet dat hij het begin is van Psalm 42 in de versie van Het Boek der Psalmen, het gezangboek dat in 1773 officieel in de Hervormde Kerk werd ingevoerd. Nog minder mensen zullen weten dat de regel is geschreven door de befaamde achttiende-eeuwse dichteres Lucretia Wilhelmina van Merken. Dat die regel nog steeds bekend is, is bijzonder want Het Boek der Psalmen is in 1968 in de meeste kerken vervangen door het Liedboek voor de kerken, en daarin werd het hijgende hert een moede hinde die “naar het klare water smacht”. Hoewel er dus al 55 jaar niet meer over het hijgende hert wordt gezongen, heeft dit zich inmiddels genesteld in het collectieve geheugen.

Door een vraag van het Nederlands Dagblad bleek dat 2023 voor Het Boek der Psalmen een jubileumjaar is. Het 250-jarig bestaan van dit gezangboek vormde de aanleiding om dit gelegenheidswoordenboekje te maken. Ik vroeg me af of Het Boek der Psalmen – waaruit de kerkgangers bijna twee eeuwen wekelijks zongen – nog meer bijzondere uitdrukkingen of woorden bevat. Zoals bekend hebben Bijbelvertalingen veel nieuwe uitdrukkingen opgeleverd, vooral via de Statenvertaling uit 1637, denk aan in goede aarde vallen, een doorn in het oog zijn, ten hemel schreiend, de lier aan de wilgen hangen, iets met de mantel der liefde bedekken en een steen des aanstoots. Hoe zit dat met Het Boek der Psalmen: heeft dat geleid tot spreekwoordelijke uitdrukkingen? Dat lijkt waarschijnlijk gezien het feit dat de psalmen in deze tekst rijmend en metrisch zijn vertaald, zodat ze kunnen worden gezongen, anders dan de psalmen in de Statenvertaling. Rijmregels blijven gemakkelijk hangen in het geheugen.

Drinkend hert [via Unsplash]

Om te achterhalen welke woorden en uitdrukkingen in de tekst uit 1773 nieuw zijn, ben ik uitgegaan van de voorselectie die door de redacteuren van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) is gemaakt. Ze hebben in dat woordenboek ongeveer 1500 citaten uit Het Boek der Psalmen opgenomen. Die citaten dienen om het gebruik of de betekenis van een woord te illustreren. Soms zijn ze de eerste vermelding van dat gebruik of die betekenis. Naar die gevallen was ik op zoek. Om die te vinden heb ik alle citaten doorgevlooid, bijzondere woorden en uitdrukkingen eruit gelicht en daarvan in digitale corpora zoals Nederlab en DBNL nagezocht of ze al eerder gebruikt werden. Die vielen af.

Uiteindelijk hield ik zo het onderstaande lijstje vet gezette woorden en uitdrukkingen over die, voor zover ik kan nagaan, waarschijnlijk door Het Boek der Psalmen uit 1773 zijn geïntroduceerd. Een enkele maal kwam een uitdrukking iets eerder voor, maar zo zelden dat de verbreiding ervan op het conto van de psalmvertaling kan worden geschreven. Bij het nazoeken van de oudste vermeldingen sneuvelden de uitdrukkingen het pad der deugd betreden of bewandelen, uit diepten van ellenden en God der legerscharen, die Van Dale herleidt tot Psalm 1:4, 130:1 en 84:1 uit Het Boek der Psalmen. Deze uitdrukkingen blijken namelijk ouder te zijn; de eerste twee komen zelfs al voor in de zeventiende eeuw.

Elke ingang van dit gelegenheidswoordenboekje bevat een link naar een citaat uit het WNT waarin het woord of de uitdrukking voorkomt.

Titelpagina van Het Boek der Psalmen in de druk van 1776 [via Wikimedia Commons]

afgepeinsd hart

Psalm 94:10 luidt: “Wanneer mij ’t afgepeinsde hart / Door al mijn denken werd verward.” Afgepeinsd betekent ‘door langdurig gepeins afgemat’.

als kaf dat wegstuift voor de wind

Psalm 1:3 luidt, met een mooie vergelijking: “Gans anders is ’t met hem, die ’t kwaad bemint; / Hij is als kaf, dat wegstuift voor den wind.”

alvermogen

In diverse psalmen is sprake van het alvermogen voor ‘het allesomvattende onbeperkte vermogen van God, de almacht’, bijvoorbeeld in 105:8 “Geleid door ’s Heeren alvermogen”. Alvermogen is eenmaal eerder aangetroffen, maar de uitdrukking is typerend voor Het Boek der Psalmen, net als het bijvoeglijk naamwoord alvermogend, in bijvoorbeeld Psalm 21:5 “O alvermoogend’ Opperheer!” In oudere teksten gebruikt men de vormen almogend en almogendheid.

Alzegenaar

In Psalm 34:4 is sprake van “De goedheid van d’Alzegenaar”. Alzegenaar is een benaming voor ‘God’. Het Boek der Psalmen bevat meer originele benamingen voor het Opperwezen, waarschijnlijk om de tekst wat te variëren. Andere benamingen die voor zover ik kan beoordelen voor het eerst in dit werk voorkomen, zijn Hemelheer (Psalm 35:1 “Twist met mijn twisters, Hemelheer”), Hemelkoning (o.a. Psalm 26:8 “Hoe lief heb ik uw wooning, / De tent, o Hemelkoning!”), Hemelmajesteit (Psalm 108:1 “Mijn hart, o Hemelmajesteit! / Is tot uw’ dienst en lof bereid”), Oppermajesteit (o.a. Psalm 118:1 “Want goed is d’Oppermajesteit: / Zijn goedheid gaat het al te boven”), en verheven Majesteit (Psalm 48:4 “Wij, o verheven Majesteit! / Gedenken uw weldaadigheid”).

der vaderen betrouwen

In Psalm 22:2 staat de regel “Op U stond vast der vaderen betrouwen”, ofwel: ‘in U (God) hadden de (voor)vaders een onwankelbaar vertrouwen’.

dit verdraaid en wrevelig geslacht

Psalm 12:7 luidt: “Gij zult uw volk, in bange tegenspoeden, / Hoe ’t gaa, o HEER! bewaaren door uw kracht: / Uw arm zal hen in eeuwigheid behoeden / Voor dit verdraaid en wrevelig geslacht.” De verbinding verdraaid geslacht ‘niet-deugend volk’, als aanduiding van het volk van Israël, wordt al eerder gebruikt en is ook te vinden in de Statenbijbel, maar de tautologische uitbreiding met het synonieme wrevelig ‘zondig’ komt op het conto van Het Boek der Psalmen.

effen spoor van zijn gerechtigheden

Psalm 23:1 dicht over God: “Hij sterkt mijn ziel, richt, om zijn’ naam, mijn treden / In ’t effen spoor van zijn gerechtigheden.” Met het effen spoor van zijn gerechtigheden is bedoeld ‘het rechte, vlakke spoor van zijn rechtvaardigheid’. De uitdrukking iemands treden of voeten richten ‘iemand ergens heen doen gaan’ komt overigens al voor in de Statenvertaling (Lucas 1:79) en is een letterlijke vertaling uit het Grieks.

flonkervuur

Psalm 33:3 spreekt van “flonkervuuren, / Die den tijd verduuren”: flonkervuur is een poëtische samentrekking van flonkerend vuur.

gunstvolk

Op diverse plaatsen in de tekst is sprake van gunstvolk, bijvoorbeeld in Psalm 28:6 “God geeft zijn gunstvolk moed en krachten.” De benaming duidt op het door God met zijn gunst begenadigde (uitverkoren) volk Israël. In de tekst van 1773 komen meer samenstellingen en afleidingen voor met gunst, zoals gunstbewijs (zie hieronder overladen met gunstbewijzen), gunstgenoot, gunsteling en gunstrijk. Die zijn echter al ouder en staan deels ook al in de Statenvertaling.

heilgoed

In o.a. Psalm 20:3 is sprake van heilgoed voor ‘heerlijk, zalig goed, genadegift’: “Geen heilgoed zal ontbreeken”. Heil en heilig zijn typisch Bijbelse termen, en in de psalmberijming komen dan ook meer samenstellingen met heil voor, maar die zijn deels ouder, bijvoorbeeld heilbespiegelingen, heilgenot, heillicht, heillot, heilspoor, heilrijk, heilstaat en heilzon. Maar heilgeheim en heilstem komen vóór 1773 slechts een enkele maal voor, dus die zijn waarschijnlijk bekend geraakt dankzij Het Boek der Psalmen, vergelijk Psalm 25:7 “’t Heilgeheim wordt aan zijn vrinden, / Naar zijn vreêverbond, getoond”, en Psalm 65:2 “Dien G’ uit al ’t aardsch gedruisch / Doet naadren, en uw heilstem hooren.”

hemelleer

Alle Bijbelvertalingen bevatten een groot aantal samenstellingen met hemel; sommige daarvan komen echter niet of nauwelijks vóór 1773 voor. Dat geldt bijvoorbeeld voor hemelleer in Psalm 94:6 “Welzalig is de man, o HEER, / Die door Uw tucht en hemelleer / Het nut der onderdrukking weet.” Hetzelfde geldt ook voor hemelwoning in o.a. Psalm 20:3 (“Want God zal, uit zijn hemelwooning”), en hemelleven in Psalm 16:6 (“De lieflijkheên van ’t zalig hemelleven”). Deze samenstellingen zijn waarschijnlijk bekend geworden via Het Boek der Psalmen, net als de onder Alzegenaar al genoemde Hemelheer, Hemelkoning en Hemelmajesteit. Andere samenstellingen zijn zeker ouder, zoals hemelboog, hemeldeur, hemelhof, hemelrond, hemeltolk, hemeltoon, hemeltroon, hemelvlam, hemelwacht en hemelzaal.

hijgend hert

De bekendste passage uit Het Boek der Psalmen is ongetwijfeld, ik noemde het al in de introductie, Psalm 42:1 “’t Hijgend hert, de jagt ontkomen, / Schreeuwt niet sterker naar ’t genot / Van de frissche waterstroomen, / Dan mijn ziel verlangt naar God.” De Statenvertaling heeft hier (in gemoderniseerde spelling): “Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, / Alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!”

Twee herten drinken uit een fontein [via Wikimedia Commons]

in glans en luister

Psalm 139:6 bevat de woorden: “Voor U, o Heer! is ’t aaklig duister / Den dag gelijk in glans en luister.” In glans en luister is een tautologie, gekozen vanwege het dichterlijke effect.

jammerstaat

Jammer stond in het verleden voor ‘ellende, rampspoed’, wat in Bijbelse teksten nogal vaak voorkomt. Het Boek der Psalmen bevat een aantal samenstellingen met jammer die elders niet of nauwelijks te vinden zijn. Zo komt jammerstaat ‘ellendige toestand’ in 1773 achtmaal voor, onder andere in Psalm 13:1 “Vergeet Gij mijnen jammerstaat?” Jammervloed komt voor in Psalm 124:2 (“Bedolven in een’ diepen jammervloed”) en jammerzee in Psalm18:5 (“En trok mij uit een groote jammerzee”).

klaagstem

In Psalm 18:2 en 64:1 komt de samenstelling klaagstem voor: “Mijn klaagstem drong tot in zijn troonzaal door.” Klaagstem is hier een dichterlijke uitdrukkingswijze voor ‘klacht, beklag’, uiteraard op klagende manier uitgesproken. Het woord komt in eerdere teksten niet voor, letterlijk noch figuurlijk.

klein, veracht, maar niet verleid

Psalm 119:71 bevat de regels: “Ik ben wel klein, veracht, maar niet verleid; / ’k Vergeet in smaad noch armoê uw bevelen.” De Statenvertaling beperkt zich hier tot “Ik ben klein en veracht, / [doch] Uw bevelen vergeet ik niet,” terwijl de drieslag klein, veracht en verleid goed in het geheugen blijft hangen.

klimmen der jaren

Het klimmen der jaren is een veelgebruikte uitdrukking die een algemene beschrijving omvat en waarvan je dus ook denkt dat hij al heel oud is. Toch zijn er vrijwel geen citaten te vinden van vóór 1773, dus de psalmberijming zal een belangrijke bijdrage geleverd hebben aan de verbreiding van deze uitdrukking. In Psalm 71:12 staat “O God! wil mij bewaaren, / Bij ’t klimmen mijner jaaren.” In de Statenvertaling is deze passage veel vlakker vertaald: “Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God.”

Rembrandt van Rijn, Tobit en Anna wachten op de terugkeer van hun zoon [via Wikimedia Commons]

leugen zoeken, keer op keer

Psalm 4:1 luidt: “Zult gij dan d’ijdelheid beminnen, / En, t’eenemaal beroofd van zinnen, / De leugen zoeken, keer op keer?” De zinsnede de leugen zoeken, keer op keer is pakkend gekozen: de Statenvertaling beperkt zich tot “[Hoe lang] zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken?”

De tekst uit 1773 bevat bovendien enkele samenstellingen met leugen die niet of nauwelijks eerder zijn aangetroffen, zoals leugenpaden (Psalm 119:52 Dies heb ik al de leugenpaên gevreesd”), leugentong (Psalm 119:39 “Wier leugentong zoo valsch mij heeft bestreên”), en leugenvond ‘verzinsel’ (Psalm 62:3 “Met lust hiertoe een’ leugenvond”). Het laatste woord is waarschijnlijk gekozen om de regel vol te maken, de Statenvertaling beperkt zich tot leugen (“zij hebben behagen in leugen”).

mijn zitten en mijn staan

In Psalm 139:1 staat: “Gij kent me; Gij doorgrondt mijn daên. / Gij weet mijn zitten en mijn staan.” De Statenvertaling houdt het op opstaan’ (“Gij weet mijn zitten en mijn opstaan”).

overladen met gunstbewijzen

Het werkwoord overladen met betekende al in de zeventiende eeuw ‘rijkelijk voorzien van’, maar de combinatie overladen met gunstbewijzen is afkomstig uit Het Boek der Psalmen, waar in Psalm 68:10 staat “Hij overlaadt ons, dag aan dag, / Met zijne gunstbewijzen.” In Psalm 116:7 komt hetzelfde beeld terug in “Wat zal ik, met Gods gunsten overlaên.” Vrijwel tegelijkertijd kwam de variant overladen met weldaden op, die niet letterlijk in de tekst van 1773 staat. Dominee Zeeman, die in 1877 een boek schreef over Bijbelse uitdrukkingen, vertelt: “Deze spreekwijze gebruikt men op schertsende toon, wanneer niets te goed geacht wordt, om ons te onthalen, en allerlei onverwachte gaven ons worden toegevoegd.”

schuldbesef

In Psalm 51:9 staan de regels: “Gods offers zijn een gans verbroken geest, / Door schuldbesef getroffen en verslagen.” Voor zover ik kan nagaan is dit de eerste maal dat het woord schuldbesef in een Nederlandse tekst optreedt.

slijk der aarde

Nieuw is het beeld van het slijk der aarde niet: in de Statenvertaling is sprake van drek der aarde en Vondel spreekt van slick deser werrelt, maar het woord slijk komt vóór 1773 nauwelijks voor combinatie met aarde. De tekst van Psalm 83:6 luidt in 1773: “Wanneer uw ijver niemand spaarde, / Maar hen vertrad, als slijk der aarde.” Het slijk der aarde is de normale uitdrukking geworden voor iets verachtelijks, het minste van het minste, maar tegenwoordig vooral voor ‘geld’, een betekenis die niet voorkomt in de Bijbel. Dat ging men in de negentiende eeuw ook wel het aardse slijk noemen.

Moddervulkaan [via Wikimedia Commons]

smaadtaal

Psalm 3:1 luidt “Veelen doen van mij, / Hoe bitter ik ook lij’, / Nog deze smaadtaal hooren.” Smaadtaal stond voor ‘belediging’.

stoel der eer

In Psalm 2:5 staat: “O Rechters, tot den stoel der eer gekooren! / Verdraagt mijn tucht, die u zijn liefde toont.” Stoel der eer is een omslachtige, verheven uitdrukking voor ‘de eervolle rechterstoel’, of ‘erestoel’, ‘ereplaats’. De samenstellingen erestoel en ereplaats ontstonden overigens ook pas in de tweede helft van de achttiende eeuw. In de Statenvertaling komt deze passage niet voor; die tekst houdt het op “gij rechters der aarde!”

stromen van zegen

In Psalm 21:3 staat: “Gij, die hem gunstig hebt gered, / Zijt hem, met volle stroomen / Van zegen, voorgekomen.” Met voorkomen wordt hier bedoeld ‘verschijnen voor iemand’. De Statenvertaling houdt het op: “Want Gij komt hem voor met zegeningen van het goede”, maar volle stromen van zegen is natuurlijk veel sterker. In Psalm 65:2 is bovendien sprake van stroom van ongerechtigheden: “Een stroom van ongerechtigheden / Had d’ overhand op mij.” De Statenvertaling vertaalt vlakjes: “ongerechtige dingen”.

taal van het hart

Psalm 17:2 luidt: “De mond sprak steeds de taal van ’t harte.” Dit verwijst naar de oprechtheid van de woorden, die recht uit het hart kwamen. Eenzelfde beeld vinden we in Psalm 37:15 “D’ oprechte doet een’ vloed van wijsheid stroomen, / Daar hij den mond tot ’s Hoogsten lof ontsluit: / Wat menschenvrees zou ooit zijn tong betoomen? / Zij spreekt naar ’t hart, daar enkel recht uit spruit.” Waarschijnlijk is de uitdrukking de taal van het hart spreken geïntroduceerd en verbreid door Het Boek der Psalmen, en is de uitdrukking recht uit het (mijn, zijn) hart daarvan onder invloed van Psalm 37:15 afgeleid; recht uit het hart is namelijk pas later aangetroffen, maar duidelijk geïnspireerd door de Bijbeltekst.

toornegloed

Psalm 6:1 luidt “O Heer! Gij zijt weldaadig; Straf mij niet ongenadig, In uwen toornegloed.” Toornegloed betekent ‘het vuur van de woede’, ‘hevige woede’.

vast gebouw van

In Psalm 89:1 is te lezen: “Ik weet, hoe ’t vast gebouw van uwe gunstbewijzen, / Naar uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen.” Met vast gebouw wordt iets als ‘stevig, sterk, gefundeerd bouwwerk’ bedoeld, in figuurlijk gebruik. Dat figuurlijke gebruik komt nog steeds wel voor, bijvoorbeeld in ‘het vast gebouw van de Nederlandse staat’. Gunstbewijzen kwamen al ter sprake onder gunstvolk en overladen met gunstbewijzen.

verborgen omgang (van de ziel met God)

Psalm 25:7 luidt: “Gods verborgen’ omgang vinden / Zielen, daar zijn vrees in woont.” De Statenvertaling zegt het helderder: ‘De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vrezen.” Dus mensen die God vrezen, vinden verborgen omgang ‘heimelijke, vertrouwelijke omgang’ met Hem.

verdwaasd en dwalend hart

Psalm 95:6 bevat de regels: “dit volk, dat steeds mij sart, / Heeft een verdwaasd en dwaalend hart; / ’t Schept in mijn wegen geen behagen.” In latere teksten komt wel de verkorte vorm verdwaasd hart voor, die geïnspireerd zal zijn door de psalmvertaling uit 1773.

vest op prinsen geen betrouwen

Psalm 146:2 begint met de regel: “Vest op prinsen geen betrouwen”, ofwel: ‘vertrouw niet op mensen, ook niet als ze hooggeplaatst zijn, maar vertrouw alleen op God’. Betrouwen is een verouderde en verheven vorm die ook voorkomt in het Wilhelmus (“Mijn schild ende betrouwen / zijt Gij, o God mijn Heer”). De Statenvertaling vertaalt korter en kiest voor het modernere vertrouwen: “Vertrouwt niet op prinsen”. In de negentiende en begin twintigste eeuw werd tijdens politiek roerige tijden wel waarschuwend de regel vest op prinsen geen betrouwen uit 1773 aangehaald.

volheid des gemoeds

Psalm 145:3 luidt: “Zij zullen, uit de volheid van ’t gemoed, / Gedachtig aan den milden overvloed / Van uwe gunst, die roemen bij elkeen.” Of de gemiddelde gelovige deze zin uit een lofzang gemakkelijk kon begrijpen is de vraag; bedoeld is dat de mensen zich de overvloedige gunstbewijzen van God zullen herinneren en prijzen tegenover iedereen, ‘uit de volheid van hun gemoed’, dus omdat ze er helemaal vol van zijn. Uit de volheid van het (zijn) gemoed is inmiddels spreekwoordelijk geworden en opgenomen in de Grote Van Dale, net als de uitdrukking uit de volheid van zijn hart, die hier waarschijnlijk uit is voortgekomen.

waar liefde woont

Psalm 133:3 schrijft: “Waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen.” Iets vergelijkbaars komt niet voor in de Statenvertaling. Waar liefde woont is een mooie omschrijving die in allerlei contexten past.

wacht voor mijn lippen

In Psalm 141:3 staat: “Zet, Heer, een wacht voor mijne lippen: / Behoed de deuren van mijn’ mond, / Opdat ik mij, tot geenen stond, / Iets onbedachtzaams laat’ ontglippen.” Dit is een mooi beeld dat aangeeft dat zwijgen goud is, en het wordt dan ook in allerlei contexten gebruikt om te benadrukken dat je een geheim zult bewaren, niet alleen in de vorm wacht voor mijn lippen uit Het Boek der Psalmen, maar ook als een wacht voor mijn mond, die afkomstig is uit de Statenvertaling.

Allegorie op de stilzwijgendheid [via Wikimedia Commons]

wat is het vooruitzicht schoon

In Psalm 19:6 staat de regel “Wat is ’t vooruitzicht schoon!” Twee negentiende-eeuwse werken die gewijd waren aan de invloed van de Bijbeltaal, van de dominees Sprenger van Eijk en Zeeman, melden dat deze regel in hun tijd in wereldse contexten werd gebruikt, bijvoorbeeld bij het bestellen van eten of drinken of andere zaken van, zoals Zeeman zegt, ‘aardsch genot’ waarop men zich verheugt.

wederhorig kroost

In Psalm 68 wordt verteld dat God zijn vijanden zal verstrooien, en vers 68:9 licht toe “Opdat zelfs ’t wederhoorig kroost Altijd bij U zou woonen.” Wederhorig betekent ‘ongehoorzaam, koppig’, het woord is veel ouder, maar de combinatie met kroost komt pas voor in 1773.

wet der wijsheid

Psalm 2:5 bevat de regels “O Vorsten! wilt de wet der wijsheid hooren, / Eer gij God zelv’ en zijn’ Gezalfden hoont”, met de beeldende uitdrukking wet der wijsheid, waarin wet duidt op ‘wetmatigheid, leer’.

wij zien het, maar doorgronden ’t niet

Psalm 118:11 eindigt met de regels “Het is een wonder in onz’ ogen / wij zien het, maar doorgronden ’t niet”. De laatste regel is een toevoeging in Het Boek der Psalmen die niet voorkomt in de Statenvertaling.

wolkenboog

Onder hemelleer bleek al dat er verschillende nieuwe en oude samenstellingen met hemel voorkomen in de tekst uit 1773, en in die hemel bevinden zich de wolken; daaraan refereert Psalm 36:2 “Uw goedheid, Heer, is hemelhoog; / Uw waarheid tot den wolkenboog.” De wolken worden als boogvormig voorgesteld, wat leidt tot de poëtische nieuwvorming wolkenboog.

wonderbrood

In de Bijbel wordt regelmatig verhaald over wonderen en dat leidt in de tekst uit 1773 tot een aantal samenstellingen met wonder die in principe niet eerder zijn aangetroffen, namelijk wonderbrood, wondervuur en wonderstem: in Psalm 78:13 is sprake van “wonderbrood der magtigen” (hetzelfde als manna), in Psalm 105:21 van “Des nachts ten licht’ een wondervuur”, en in Psalm 29:3 van “’s Heeren wonderstem”.

Het verzamelen van manna of wonderbrood [via Wikimedia Commons]

wraakgericht

In Psalm 9:19 staat “Oordeel Gij, in ’t wraakgerichte, / De heidnen voor uw aangezichte.” Een wraakgericht is een rechtspleging waarbij straf wordt voltrokken, hetzelfde als wat in Psalm 21:9 wordt genoemd “’s Heeren strafgericht”.

zielsbenauwdheid

In Psalm 46:1 staat “God is een toevlugt voor de zijnen; / […] Zij werden steeds zijn hulp gewaar / In zielbenaauwdheid, in gevaar.” Ziel(s)benauwdheid is wat we tegenwoordig zielsangst noemen, ‘heftige, de persoonlijkheid diep aangrijpende angst’.

zondeslaaf

Psalm 119:43 bevat de regels “Ik word vervolgd, met leugentaal bezwaard; / Help mij, o Heer! ten spijt dier zondeslaaven”, ofwel: ‘help mij, wat die slaven van de zonden ook zeggen’.

Blijvende sporen

De bovenstaande 62 woorden en uitdrukkingen zijn, voor zover ik kan beoordelen, de talige vernieuwingen die Het Boek der Psalmen heeft geïntroduceerd of verbreid. Natuurlijk is het best mogelijk dat ik een aantal woorden en uitdrukkingen over het hoofd heb gezien. Maar in de publicaties die de invloed van de Bijbeltaal beschrijven (zie ‘Verder lezen’ hieronder), komen vrijwel geen uitdrukkingen voor die afkomstig zijn uit Het Boek der Psalmen: ze noemen eigenlijk alleen het hijgend hert, en Zeeman vermeldt nog overladen met weldaden of gunsten. Daarmee doen ze de invloed van Het Boek der Psalmen tekort, zo blijkt uit bovenstaande lijst.

Veel van de 62 uitdrukkingen zijn inmiddels verdwenen. Wel waren sommige – zoals Hemelkoming of stoel der eer – in de negentiende en in het begin van twintigste eeuw nog in gebruik bij literaire schrijvers, zo blijkt als je de corpora en het WNT doorzoekt.

Een minderheid van de uitdrukkingen is daarentegen volledig ingeburgerd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ze zijn opgenomen in de Grote Van Dale. Daarin staan alvermogen, alvermogend, hijgend hert, klaagstem, het klimmen der jaren, overladen met weldaden (of gunstbewijzen), schuldbesef, recht uit het hart, het slijk der aarde, de taal van het hart, zien maar niet doorgronden en uit de volheid van mijn gemoed. Niet in Van Dale staan een wacht voor mijn lippen, een vast gebouw van en waar liefde woont. Die worden echter wel degelijk nog gebruikt. Zo verscheen in 2014 een boek van Johnnie Alexander Donley onder de titel Waar liefde woont, als vertaling van de Engelse titel Where Treasure Hides (‘Waar de schat zich verbergt’).

Het Boek der Psalmen blijkt dus de bron of verbreider te zijn van vijftien spreekwoordelijke uitdrukkingen. Dat is eigenlijk helemaal geen slecht resultaat. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het niet altijd zeker is dat de ingeburgerde uitdrukkingen uitsluitend te herleiden zijn tot de tekst uit 1773: het is niet onmogelijk dat een samenstelling als klaagstem of een uitdrukking als waar liefde woont meerdere malen onafhankelijk van elkaar in het Nederlands is gevormd.

De talige invloed van Het Boek der Psalmen is kleiner dan die van eerdere (volledige) Bijbelvertalingen als de Statenvertaling, maar die teksten waren dan ook veel ouder en veel omvangrijker. Bij het verschijnen van de psalmvertaling in 1773 waren veel Bijbelse uitdrukkingen al ingeburgerd. Maar in één geval heeft de versie uit 1773 de tekst van de Statenvertaling verdrongen (het slijk der aarde in plaats van de drek der aarde) en in een ander geval is de versie van 1773 (een wacht voor mijn lippen) komen te staan naast die van de Statenvertaling (een wacht voor mijn mond).

Twee eeuwen psalmzingen heeft dus wel degelijk sporen nagelaten in de Nederlandse taal.

Met dank aan Jantien Kettenes-van den Bosch

Verder lezen

De originele tekst van Het Boek der Psalmen is gedigitaliseerd door vrijwilligers en is te vinden op https://www.dbnl.org/tekst/_boe008boek01_01/; een licht gemoderniseerde vorm staat op Psalmboek.nl.

Bosch, Roel A. (1996), En nooit meer oude Psalmen zingen. Zingend geloven in een nieuwe tijd, 1760-1810, Zoetermeer.

Bruijn, J. de & W. Heijting (red.) (1991), Psalmzingen in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden, Kampen.

Dalen-Oskam, K. van & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon, Amsterdam.

Delden, J. van (1990), Spreekwoorden en zegswijzen uit de bijbel, Utrecht.

Sprenger van Eyk, J.P. (1844), Het Spreekwoordelijk gebruik van Bijbeltaal in de Burgerlijke zamenleving, Rotterdam.

Stoett. F.A. (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen.

Zeeman, C.F. (1877), Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, benamingen en volksuitdrukkingen, aan den Bijbel ontleend, Dordrecht.