Categorieën
Terug in de taal

houtbreker

Heer en meester over het hout

Bij de Koreaanse vechtkunst taekwondo vormt de breektest een belangrijk onderdeel van examens voor hogere graden. Om aan te tonen dat een stoot-, slag- of traptechniek effectief is, moeten kandidaten een vurenhouten plank met een dikte tussen de 11 en 18 millimeter kunnen breken. Wie die plank met de juiste techniek heeft gebroken is voor dit deel van het examen geslaagd. Beoefenaars van deze oosterse krijgskunst zouden we dus houtbrekers kunnen noemen, al had dat woord in het Nederlands vroeger een iets andere betekenis.   

Wapenschild van de houtbrekers uit Gent [via Wikimedia Commons]

Dubbelfunctie

De oudste vermelding van houtbreker is te vinden in een dertiende-eeuws ambtelijk stuk uit Brugge. Daarin staat dat houtbreker Pieter van Lopheem en zijn vrouw afstand doen van een stuk land van twee gemet en een halve roede, dat is ongeveer 1 hectare. Volgens het Vroegmiddelnederlands Woordenboek is een houtbreker iemand die hout breekt of klein maakt, maar het woord werd ook gebruikt voor iemand die handelt in hout en die het verwerkt als timmerman. Ook het Middelnederlandsch Woordenboek vermeldt twee betekenissen bij houtbreker: ‘houtkoper’ en ‘timmerman’. Het combineren van twee functies door een en dezelfde persoon was niet ongewoon: we zien het ook bij de lakenkoper annex kleermaker.

Boombewerkers

Een houtbreker – aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal – is de naam voor de ambachtslieden die zich voornamelijk bezighielden met het vellen van bomen, de ruwe bewerking van hout en de kleinhandel daarin. Zij waren in de middeleeuwen verenigd in een eigen ambachtsgilde of nering en behoorden tot de hogere ambachtsstand. Zo tekenden de houtbrekers in Antwerpen in het midden van de zestiende eeuw hun ambachtseed niet alleen op in het Nederlands maar ook in het Frans, een taal die toentertijd voor gewone ambachtslieden niet gebruikelijk was.

Van het houtbrekersgilde maakten in het vijftiende-eeuwse Gent ook de zogeheten vierkanters deel uit. Hun naam geeft al aan wat deze werklieden deden, namelijk hout vierkanten: met een bijl hakten zij de ronding van een boom weg waarna de zagers de stam gemakkelijker konden verwerken tot planken.   

Meubelmaker

In de historische woordenboeken wordt bij het woord houtbreker vaak als betekenis ‘timmerman’ genoemd, maar eigenlijk is dat begrip te ruim. Een houtbreker mocht wel draagbaren, ladders en dakgoten maken, maar het maken van meubels en het bouwen van huizen was door de bank genomen voorbehouden aan een timmerman. Soms boden deze twee ambachtslieden allebei meubels te koop aan:

Dat de timmerlieden ende hautbrekers diergelijcke coetsekens [‘slaapmeubels’] ende taeffelkens niet en sullen vermogen … te vente te exponeren [‘te koop aanbieden’]

Het zal niemand verwonderen dat vanwege deze concurrentie er af en toe onenigheid ontstond tussen de leden van die twee gildes. Omdat voor het uitoefenen van beide ambachten geen extra scholing nodig was en om dergelijke conflicten te vermijden, kozen sommige ambachtslieden ervoor lid te worden van zowel het houtbrekers- als het timmermansgilde.

De herrijzenis van de houtbreker

Het ambacht van houtbreker is verdwenen maar het woord zelf is – als nieuwgevormd woord – aan een tweede leven begonnen: houtbreker is de Nederlandse tegenhanger van de shredder, een machine die speciaal ontwikkeld is voor ‘resthoutverkleining’. Groenafval, wortels en stronken: er worden korte metten mee gemaakt.  

In liefdevolle herinnering aan mijn vader Karel de Bonth (1940-2025), timmerman in hart en nieren.


Meer lezen

Ga naar de inhoud