Vanwege een serververhuizing in het datacenter van de Universiteit Leiden is ivdnt.org op 27 november 2024 tijdelijk niet bereikbaar.
Onze excuses voor het ongemak!

Categorieën
Terug in de taal

kastoorhoed

Kleren maken de man, bevers de kastoorhoed.

Dorothy Richards (1893-1985), in haar vakgebied ook wel bekend als the beaver woman, was een Amerikaanse biologe die meer dan 50 jaar onderzoek deed naar de bever. Om haar en haar werk te eren én de bever in het middelpunt van de belangstelling te plaatsen is haar verjaardag, 7 april, uitgeroepen tot Wereld Beverdag.

Bever uit Charles Catton’s Animals uit 1788 [via Wikimedia Commons]

In het waterrijke Nederland kwamen van oudsher grote hoeveelheden bevers voor, maar de eeuwenlange jacht op het knaagdier zorgde ervoor dat het laatste exemplaar in 1826 werd gedood. In 1988 startte een programma om bevers uit te zetten in ons land. Na de Biesbosch volgden andere natuurgebieden en van daaruit heeft de bever zich verspreid over alle provincies van Nederland. Momenteel leven er in Nederland naar schatting ongeveer 3500 bevers en die populatie groeit nog steeds. 

23.000 haren

Er waren twee redenen waarom er intensief gejaagd werd op bevers: hun vlees en hun zeer dichte pels. Op de website van Natuurmonumenten lezen we dat de buitenzijde van die pels staat uit een waterafstotende deklaag met lange, glanzende, vette haren, terwijl zich daaronder dicht opeengepakte grijze wolharen bevinden. Een beverpels telt maar liefst 23.000 haren per cm2, bijna honderd keer zoveel als de mens!

Het waterafstotende karakter van beverhaar maakte het uitermate geschikt als materiaal voor een hoofddeksel, dat het haar van de drager moest beschermen tegen weer en wind. Een ander woord voor beverhaar is kastoor, dat is afgeleid van het Frans castor ‘bever’. Overigens is kastoor ook de aanduiding voor het daarvan vervaardigde bevervilt waarmee de kastoorhoed – of kortweg kastoor – gemaakt werd. Deze doorgaans zwartgeverfde hoeden waren van de allerbeste soort. Een 19e-eeuwse bron schreef: “de hoeden, daarvan vervaardigd, bezitten eene uitmuntende fijnheid en zijn zeer deugdzaam”.

Hoed van beverhaar [via Wikimedia Commons]

Gehele, halve en vierdedeels hoeden

De kastoorhoed was toentertijd te koop in verschillende kwaliteiten, afhankelijk van de hoeveelheid beverhaar die erin verwerkt was. Controle daarop bleek noodzakelijk want sommige hoedenmakers lichtten daar de hand mee. In de 18e eeuw waren hoedenmakers daarom verplicht met een letter aan te geven hoe groot het aandeel beverhaar was. De ‘gehele kastoorhoeden’ bestonden geheel uit beverhaar, terwijl bij de ‘halve en vierde-deels’ hoeden voor een belangrijk deel gewoon vilt werd gebruikt, overtrokken met een dun laagje beverhaar.    

Blijvertje?

Volgens Het boek der uitvindingen, ambachten en fabrieken uit 1858 is het waar, “dat een fijne vilthoed, inzonderheid een kastoren, altijd een fraai stuk blijft, waaraan de hoedemaker den vollen rijkdom zijner kunst kan tentoonspreiden, en hoe ook de mode verandert, een fraaie kastoorhoed blijft er altijd in.” Dat geldt in elk geval voor de tweede helft van de 19e eeuw want in het werk van de schrijfster A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812-1886) passeert de kastoorhoed in de beschrijving van personages geregeld de revue. 

Maar intussen heeft het modebeeld een heel ander aanzien gekregen. Hoge herenhoeden zijn geheel uit het straatbeeld verdwenen. Alleen bij bijzondere gebeurtenissen als huwelijken en begrafenissen komen dergelijke hoeden nog een heel enkele keer van de plank. Anders dan toen zullen die niet meer van kastoor gemaakt zijn maar van wol en meer recent van diervriendelijk vegan vilt. De kastoorhoed zelf is alleen nog maar te zien in musea en als woord in deze taalrubriek. 


Meer lezen

Ga naar de inhoud