Met het invoeren van torenhoge invoerrechten probeert de Amerikaanse president Trump ervoor te zorgen dat consumenten uit de Verenigde Staten kiezen voor producten uit hun eigen land. Daarmee jaagt hij nagenoeg alle buitenlandse handelspartners in de gordijnen. Maar zoals het spreekwoord zegt: de soep wordt nooit zo heet gegeten als die wordt opgediend. Met zijn decreten wil Trump vooral afdwingen dat overheden contact met hem zoeken om te onderhandelen. Ook hij weet dat de uiteindelijke oplossing voor conflicten niet vechten is maar praten. Mondgemeenschap heette dat vroeger.

Woorden wisselen
Het oudste citaat van mondgemeenschap in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) is afkomstig uit P.C. Hoofts vertaling van Alle de Werken van C. Corn. Tacitus uit 1635. Later komen we het ook herhaalde malen tegen in zijn welbekende Nederlandsche Historien (1642-1645). Zo schreef Hooft daarin onder andere:
Alva […] quam tot Turin in mondtgemeenschap met den Hartoghe van Savoye
Ook die andere grote 17e-eeuwse schrijver – Joost van den Vondel – bediende zich van het woord. In zijn vertaling van P. Virgilius Maro’s Eneas (1646) lezen we:
Waerom magh men u de hant niet geven, en met kennis in montgemeenschap met u treden?
Verouderd en ongewoon
Het voorbeeld van deze twee schrijvers vond toentertijd weinig navolging. Niet voor niets nam de woordenboekmaker Lodewijk Meijer het op in het derde deel van zijn Woordenschat (1669) ‘waar in meest alle de verouderde en onghewoone woorden […] verghaderdt zijn, en met bekender woorden, als meede somtijdts met korte uitlegghingen verklaardt worden.’ Als verklaring voor het ongebruikelijke mondgemeenschap geeft hij ‘onderling gesprek’.
Ook het WNT noemt mondgemeenschap een verouderd woord: het jongste citaat is dan ook afkomstig uit de reeks Vaderlandsche Historie van de Amsterdamse geschiedschrijver Jan Wagenaar (1709-1773). Het woord is een samenstelling van twee zelfstandige naamwoorden: het eerste deel verwijst naar ‘de holte in het hoofd wier buitenrand wordt gevormd door de lippen’, het tweede deel betekent een betrekking van welke aard dan ook tussen personen.
Als synoniem voor mondgemeenschap geeft het WNT mondgesprek, ‘mondeling onderhoud, mondelinge onderhandeling’. Dat woord heeft de tand des tijds evenmin weten te doorstaan. Daarbij zal zeker een rol hebben gespeeld dat het woord iets pleonastisch in zich herbergt: een gesprek is per definitie mondeling.
Vrede!
In de historische krantendatabase Delpher treffen we het woord mondgemeenschap na de zeventiende eeuw welgeteld één keer aan. Het Venloosch weekblad van 24 september 1870 spreekt de hoop uit dat de Frans-Duitse oorlog spoedig ten einde is. Onder andere omdat de Franse politicus Jules Favre (1809-1880) een ‘aanvrage om mondgemeenschap’ had gedaan aan de Pruisische kanselier Otto von Bismarck. “Wij zijn thans op den goeden weg. Vooruit maar! Vrede moeten wij hebben; zoo spoedig mogelijk vrede.”
Die wens is nog altijd bijzonder actueel. Het zou daarom goed zijn dat strijdende partijen meer mondgemeenschap met elkaar hebben.
- gemeenschap in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- mond in het WNT
- mondgemeenschap in het WNT
- mondgesprek in het WNT