Aan het begin van het Onze Taal-congres op zaterdag 5 oktober 2019 gaf prinses Laurentien officieel het startschot van de Week van het Nederlands. Tijdens deze vijfde editie vindt in zowel Nederland als Vlaanderen een keur aan activiteiten plaats. Om het thema “Iedereen aan het woord” onder de aandacht te brengen van het grote publiek treden de Vlaamse schrijver Ish Ait Hamou en de Nederlandse dichter en columnist Ellen Deckwitz op als ambassadeur. Op de vraag wat voor hen het mooiste Nederlandse woord is, gaf Ait Hamou weliswaar ten antwoord. Deckwitz kwam met het onbekende woord orewoet op de proppen. Haar keuze rechtvaardigt een bespreking van het woord in deze webrubriek. Wat betekent het precies en wat is de herkomst van het woord?
Gloed
Het woord orewoet komen we voor het eerst tegen in het Leven van Sint-Lutgard, dat in 1274 door Willem van Affligem werd voltooid. Ook in teksten van de eveneens 13e-eeuwse Brabantse dichteres en mystica Hadewijch en andere religieuze teksten, duikt het woord orewoet (horewoet, orevut) enkele malen op. Het Vroegmiddelnederlands Woordenboek verklaart het met ‘drift’ of ‘(geestelijke) gloed’. Die betekenissen komen beide ook voor in het Middelnederlandsch Woordenboek, maar daar wordt aan toegevoegd dat de term eigenlijk een soort van “geestelijken waanzin, exstase” aanduidt.
Oorworm
Weliswaar geven de genoemde woordenboeken een bruikbare betekenisomschrijving van het begrip orewoet, naar de etymologie van het woord blijft het gissen. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal zou het voorvoegsel ore- hier een versterkende betekenis hebben. Een andere, meer aansprekende verklaring is dat orewoet een oude benaming was voor een bij een dier waargenomen soort van waanzin, zoals we die ook nu nog aantreffen bij honden (hondsdolheid) en koeien (gekkekoeienziekte). Die waanzin zou dan veroorzaakt kunnen zijn door de steek van een insect in het oor van het beest in kwestie. In die tijd was dat beslist geen vreemde gedachte. Zo is de oorworm aan zijn naam gekomen: de middeleeuwers geloofden namelijk dat dit beestje in de oren van mensen kroop om er bloed uit te zuigen.
Woet
Naast orewoet gebruikten Hadewijch en andere mystici in hun geschriften als synoniemen ook het zelfstandig naamwoord verwoet (‘geestelijke waanzin of hartstocht’) en – zonder voorvoegsel – woet (‘sterke ongedurigheid, vurige onrust, brandende begeerte’). Buiten de mystiek had woet ook nog andere betekenissen om de gemoedstoestand van mensen aan te geven: ‘weemoed’, ‘hartstocht’ en ‘waanzin’. Houdt dat woet gezien de betekenis verband met het moderne woord woede, vraagt u zich wellicht af? Jazeker. In het Middelnederlands kwamen voorzetselverbindingen met woet, zoals in woede, met woede en van woede, relatief vaak voor. De vertrouwdheid met de verbogen vorm zorgde ervoor dat naast woet in dezelfde betekenis ook woede voorkomt. Dat Ellen Deckwitz dit woord niet het mooiste woord van het Nederlands vindt, valt goed te billijken.
- Oor- in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- Oorworm in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- Orewoet in het Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VMNW)
- Orewoet in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW)
- Verwoet in het MNW
- Woede in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN)
- Woet in het MNW