Categorieën
Terug in de taal

soldatesk

Het bijvoeglijk naamwoord soldatesk betekent ‘(als) van een soldaat’ maar wat is de betekenis van het gelijkluidende zelfstandig naamwoord?

In 1928 verscheen Frank van Wezels roemruchte jaren van de Brabantse schrijver A.M. de Jong (1888-1943), een roman waarin de mobilisatiejaren tijdens de Eerste Wereldoorlog centraal staan. Als de hoofdpersoon – onderwijzer Frank – met tientallen andere gemobiliseerden zijn intrede doet in een barak schrijft De Jong:

De vuile korveeër, die met een bezem zo’n beetje rondhanselde over de vloèr, onder voorwendsel, dat hij veegde, riep, zonder z’n sigarettenstompje uit z’n mond te nemen: ‘Gasmaskers voor!…’

En hij had een daverend sukses met zijn soldateske mop bij deze burgers, die wagewijd open stonden om het militaire in zich op te nemen, hoe diep hun afkeer er ook voor zijn mocht.

Nieuwe opkomst militairen Brede [Wikimedia Commons]

“Gemeene soldaten”

Soldatesk betekent hier ‘(als) van een soldaat of soldaten’. Dat bijvoeglijk naamwoord is een ontlening aan het Frans. In deze betekenis heeft Pieter Weiland het – in de spelling soldatesque – opgenomen in de derde druk van zijn Kunstwoordenboek (1848), waarin hij talrijke vreemde woorden van een uitleg voorziet. Opmerkelijk genoeg is het trefwoord soldatesque in de eerste editie van dat werk uit 1824 nog een zelfstandig naamwoord. En het betekende ook iets anders, namelijk ‘het krijgsvolk’ of ‘de gemeene [gewone, RdB] soldaten’.

Minachting

De Fransen denken bij soldatesque meestal aan de ruwheid of bandeloosheid van soldaten, maar die connotatie had het woord in het Nederlands toentertijd niet. Johan de Witt gebruikte het bijvoorbeeld in zijn brieven (“Om ’t scheepschvolk ende de soldatesque willich te maecken en t’encourageren”) en ook in zeventiende-eeuwse kranten uit het Couranten Corpus komt het honderden malen in een neutrale zin voor. Meestal in de Franse spelling soldatesque maar een enkele keer ook met de schrijfwijze soldatesca, dat de Italiaanse oorsprong van het woord onthult. Anders dan bij soldatesque zou de Italiaanse variant – aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal – wél een minachting voor het krijgsvolk bevatten.

Ruiterij zonder paarden

Het Nederlands kende in de afgelopen 800 jaar verschillende woorden om militairen in het algemeen aan te duiden. Vaak ging het dan om een specifiek gebruik van een woord dat ‘volk’, ‘menigte mensen’ of ‘groep van personen’ betekende. Voorbeelden daarvan zijn diet, gediet, vergaring, verzameling en volk.

Verouderd is het gebruik van militie in de betekenis van ‘krijgsvolk’: “Deeze stad is op een rots gebouwd, en is vol militie” schreven Betje Wolff en Aagje Deken in 1796. Tegenwoordig verstaan we daar een meestal een paramilitaire eenheid onder die opereert buiten het gewone leger om. Dat geldt ook voor ruiterij. Tegenwoordig zijn dat uitsluitend militairen te paard, maar lang geleden vielen daar ook krijgslieden te voet onder.

In de verslaggeving over de verschrikkelijke oorlogen die momenteel op verschillende plaatsen woeden worden de gezamenlijke manschappen van een leger meestal – met een meervoud – troepen genoemd. Het woord soldatesk is geheel verdwenen. Laten we hopen dat de oorlogen zelf eenzelfde lot wacht.


Meer lezen