Categorieën
Terug in de taal

stikzienig

Heb je een witte stok nodig als je stikzienig bent?

Sinds 1970 vieren we wereldwijd elk jaar op 15 oktober de Dag van de Witte Stok. Die dag is in 1964 in Amerika ontstaan om aandacht te vragen voor blinden en slechtzienden. Die witte stok is voor hen een uitermate belangrijk hulpmiddel. Hierdoor kunnen zij zelfstandig deelnemen aan het verkeer. De witte stok waarschuwt andere weggebruikers dat zij rekening moeten houden met de visuele beperking van de wandelaar. Zou die stok ook geschikt zijn voor iemand die stikzienig is?

Afbeelding van Chen via Pixabay

Bijziend of scheel

Ja, die stok zou ook voor hem of haar een uitkomst kunnen zijn. Een stikzienig persoon is namelijk ‘bijziende’ of ‘scheel’. Het eerste deel van het woord (stik-) schijnt hier de betekenis ‘stijf’ te hebben, in de zin van ‘enigszins belemmerd in iets’. Dat is inderdaad het geval: bijziendheid is een oogafwijking waarbij iemand een klare kijk heeft op wat dichtbij is, maar wat verderaf staat slechts wazig ziet. En dat ook een scheel iemand in het kijken belemmerd wordt hoeft uiteraard geen verdere uitleg.

Hoewel samenstellingen die eindigen op –zienig, na de middeleeuwen niet onbekend waren – bijzienig, hoogzienig, klaarzienig, verzienig, wijdzienig – lijkt stikzienig geruisloos uit het Nederlands te verdwijnen, al komt de samenstelling stikzienigheid ‘bijziendheid’ in negentiende-eeuwse medische woordenboeken nog wel eens voor. In plaats van stikzienig komt vanaf de 16de eeuw het woord stikziende in zwang, dat is afgeleid van het werkwoord stikken ‘blijven steken’ en het tegenwoordig deelwoord ziende. Wel werd de betekenis ‘scheel’ die stikzienig nog in het Middelnederlands had, bij deze evolutie niet door stikziende overgeërfd: stikziend werd alleen nog als variant voor bijziend gebruikt. Zo schrijft François Valentijn in zijn Oud en Nieuw Oost-Indien (1724-1726) over de albino’s die leven op de Amboneilanden in de Indonesische archipel, het volgende:

(Zy) zyn schubbig, ruw en rimpelig van vel, by dag stiksiende, ja byna half blind, zoo dat hun oogen dan meest schynen toe te zyn, pinkoogende [‘met de ogen knipperend’] gestadig, dog konnen zeer wel by nagt zien.

Stekeblind en stokdoof

Is stikziend etymologisch verwant met stekeblind? Hoewel beide woorden betrekking hebben op niet goed kunnen zien en de woorddelen stik- en steke- qua vorm sterk op elkaar lijken, hebben ze toch niets met elkaar te maken. Stekeblind betekent namelijk ‘helemaal blind’. Die vorm is waarschijnlijk ontstaan door volksetymologie. Men dacht dat de blindheid het gevolg was van het uitsteken van de ogen. De oorspronkelijke vorm van stekeblind luidde stokblind, met het voorvoegsel stok-, dat ‘zeer’ of ‘uiterst’ betekende. Algemeen bekend is stokblind tegenwoordig niet meer en hetzelfde geldt voor stokstil en stokdood. Springlevend daarentegen – althans bij de oudere taalgebruiker – zijn stokdoof, stokstijf en stokoud.

Stikvol

In plaats van het versterkende stok– of steke– kende en kent het Nederlands ook de nodige adjectieven en bijwoorden die aan kracht winnen door toevoeging van stik, dat afgeleid zou zijn van het werkwoord steken, maar net zo goed een door volksetymologie ontstane variant van stok kan zijn.

In het Woordenboek der Nederlandsche Taal vinden we bijvoorbeeld stikdonker, stikheet en stikvol, maar ook minder bekende of verouderde woorden als stikbeduusd, stikblind, stikdood, stikduister en stikvreemd. En in de Dikke Van Dale en het Algemeen Nederlands Woordenboek komen we ook nog de volgende woorden van recenter datum tegen: stikaardig, stikbenauwd, stikblij, stikdruk, stikgezellig, stikgrappig, stikkapot, stikleuk, stiknijdig, stiktevreden, stikvriendelijk en stikzwart.

Het eerste deel van stikzienig was op zoveel productiviteit vast stikjaloers geweest.


Meer lezen

Ga naar de inhoud