De Dordtse dominee François Valentijn (1666-1727) maakte in zijn vijf kloeke delen tellende beschrijving van Azië – Oud en Nieuw Oostindien (1724-1726) – melding van “Treins–Matroozen, en de verdere bedienden”. Bij het woord matroos denk je direct aan iemand op zee; het is de laagst gegradueerde zeeman op een oorlogs- of koopvaardijschip. Maar hoe valt matroos te rijmen met een trein? Is treinmatroos misschien een schertsende benaming voor mariniers die stiekem meer landrot dan zeerot zijn?
Nee, daar heeft treinmatroos niets mee te maken. In dat woord betekende trein namelijk nog niet wat het nu betekent: ”reeks van wagens die door een locomotief of op andere mechanische wijze over rails worden voortbewogen”. In treinmatroos is trein een militaire term en betekent ‘stoet legervoertuigen met personeel’. Het verwijst dan naar alle middelen die ervoor zorgen dat het materieel van de troepenmacht en de uitrusting van de soldaten op plaats van de gevechtshandeling terechtkomen, inclusief het daarbij behorende personeel. Het is één van de vele betekenissen van het woord trein – het Woordenboek der Nederlandsche Taal onderscheidt er maar liefst 26! – die het etiket verouderd opgeplakt hebben gekregen.
De eerste trein
Het woord trein komt al sinds de 16e eeuw in het Nederlands voor en betekent oorspronkelijk ‘gang’, ‘beweging’ of ‘wijze van doen’; het is ontleend aan het Oudfranse train. Later gebruikte men trein ook om te verwijzen naar de stoet of het gevolg van een aanzienlijk of hooggeplaatst persoon, zoals in een Treyn van 12 Soldaten. Uit de 17e eeuw stamt het gebruik om er een rij voertuigen mee aan te duiden: een treyn van 50 a 60 broodwagens. In dezelfde tijd komt trein ook op in de betekenis van een ‘stoet legervoertuigen met personeel’. Pas in 1804 bouwde Richard Trevithick uit Engeland de eerste stoomlocomotief.
Vertrokken treinen
Doordat in het Nederlands de betekenissen ‘rij voertuigen’ en ‘stoet legervoertuigen met personeel’ algemeen bekend waren, had het Engelse woord train ‘rij door een locomotief over rails getrokken voertuigen’ weinig moeite zich te nestelen in de Nederlandse woordenschat. Samenstellingen die gevormd waren met trein in de betekenis ‘stoet legervoertuigen met personeel’, hadden het daarentegen minder gemakkelijk. Voor de treinbaas, de treinboekhouder, de treinknecht, de treinmeester, de treintimmerman én de treinmatroos viel het doek.
- Trein op Etymologiebank
- Trein in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN)
- Trein in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW)
- Trein in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- Treinmatroos in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)