Categorieën
Terug in de taal

vaantjeshouder

Een kannetje bier om thuis op te drinken? Dat was te verkrijgen bij een vaantjeshouder.

De rubriek Terug in de Taal is enkele jaren geleden begonnen om bijzondere, onbekende woorden aan de vergetelheid te ontrukken. In de historische woordenboeken van het Instituut voor de Nederlandse Taal zijn daarvan talrijke voorbeelden te vinden. Met meer dan een half miljoen trefwoorden en twee miljoen citaten is het over het algemeen dan ook niet zo moeilijk een woord te vinden dat het verdient in het zonnetje gezet te worden.  

Man zittend met glas en bierkan [bron: Museum Rotterdam, via Wikimedia Commons]

Toch bespreek ik vandaag een woord dat niet te vinden is in die historische woordenboeken. Aanleiding daarvoor is een e-mail van iemand die via het archief van Erfgoed Leiden een Index op Bier- en brandwijnverkopers e.a. ca. 1655-1818 in handen kreeg en daarin stuitte op talloze vaantjeshouders. Deze persoon wilde heel graag weten wat een vaantjeshouder precies is en waarin zo iemand zich onderscheidt van andere drankverkopers.

Uithangteken

Zou het mogelijk zijn om de betekenis van vaantjeshouder te achterhalen door te kijken naar de afzonderlijke delen? Het meest bepalende element van deze samenstelling lijkt vaantje te zijn. Nu laat het Woordenboek der Nederlandsche Taal ons gelukkig niet in de steek. Een vaan – of in de verkleinvorm vaantje – blijkt een verouderde benaming te zijn voor een ‘kroeg’ of ‘bierhuis’.

De Leidse schrijver en onderzoeker Johannes Le Francq van Berkhey (1729-1812) schrijft daarover in zijn Natuurlijke Historie van Holland (1773, 3, 1057): “Bier- of Taphuizen, die de Leidenaars Vaantjes noemen; om dat ze, door het uithangen van een Vaantje of Houten Vlaggetje, veelal met Stads Wapen versierd, kenbaar zyn.”

Het tweede deel van vaantjeshouder betekent ‘bezitter’. Dat houder komt ook voor in vergelijkbare samenstellingen als bierhuishouder, bijenhouder, hotelhouder, schoolhouder en veehouder. Een vaantjeshouder is dus iemand die in het bezit is van een vaantje, iemand die toestemming heeft om bier te verkopen.

Haalkan

Maar waarin verschilt de vaantjeshouder nu van andere verkopers van vrolijk makende dranken? Het Woordenboek der Nederlandsche Taal haalt uit de Handvesten, ofte Privilegen ende Octroyen […] der stad Amstelredam de volgende passage uit 1675 aan, die niet alleen een verklaring biedt voor de benaming vaantje maar ook inzicht verschaft in het product dat een vaantjeshouder aan de man brengt:

Dat alle de genen die geadmitteert [toegelaten] sullen werden, om Bier by de Hael-kanne te mogen verkoopen, gehouden sullen zijn een vaentje oft bortje uyt te hangen, daer op geschreven staet: Hier verkoopt men kleyn Bier by de Kan, tot gerief van de Borgeren

Een dorstig iemand kon bij een vaantjeshouder dus terecht om een kan bier te halen. Het ging daarbij uitsluitend om een geringe hoeveelheid (“Hael-kanne”) en om bier met een gering alcoholpercentage (“kleyn Bier”). Toestemming om zwaardere bieren te tappen of om gasten een plaats te bieden voor een drinkgelag hadden vaantjeshouders niet. Dat recht was – althans in Amsterdam – voorbehouden aan herbergiers.

Ook in Leiden bestond er verschil tussen enerzijds herbergen – waar iemand kon eten, drinken én slapen – en anderzijds vaantjes en kroegen. In een vaantje werd alleen bier geschonken, bij een kroeg kon iemand ook terecht voor een zoopje, een ‘borrel’. Een verschil met Amsterdam lijkt te zijn dat klanten in de Leidse vaantjes hun bier officieus wel ter plekke mochten opdrinken. In de achttiende eeuw togen niet alleen werklieden maar ook hoogleraren na het werk daar graag naartoe om een biertje drinken.  


Meer lezen

Ga naar de inhoud