De herfst komt eraan, zo nu en dan valt de regen al met bakken uit de hemel. Het is ook de tijd dat verkoudheden, keelontstekingen en andere kwaaltjes weer de kop opsteken. Niet alleen het weer is nu en dan katievig, je kan je ook katievig voelen. Althans, als je in het zuidwesten van het Nederlandse taalgebied woont. Hier betekent katievig (vernederlandst als katijvig) immers ‘ziekelijk, ellendig’, en in combinatie met het weer betekent het ‘kil en nat’. Woorden die echt bij de beginnende herfst horen. Maar wat kan katijvig nog meer betekenen en waar komt het woord vandaan?
Gevangen
Katievig of ketievig is afgeleid van het Middelnederlandse caitijf, keitijf. Het betekende oorspronkelijk ‘gevangen’ en is net als het Engelse caitiff uit het Oudfrans caitif overgenomen. In het huidige Frans is chétif bekend in dezelfde betekenis. De ellendige omstandigheden waarin gevangenen leefden, hebben ervoor gezorgd dat de betekenis ‘gevangen’ kon evolueren naar ‘ellendig’ en nog algemener naar ‘nietswaardig, verdorven’. Alle varianten gaan uiteindelijk terug op het Latijnse captivus ‘krijgsgevangen, in slavernij’, afgeleid van het werkwoord capere ‘nemen’. Het Nederlandse woord ellendig kent trouwens een gelijkaardige betekenisevolutie. Oorspronkelijk betekende ellendig ‘in een ander land verblijvend’, maar als dat tegen je zin was kon het ook evolueren naar ‘verbannen’ en later naar de huidige neutralere betekenis ‘ongelukkig’.
Vruchten en bagagedragers
Katievig/katijvig en ketievig/ketijvig zijn in het zuidwestelijke deel van het Nederlandse taalgebied ook bekend in de betekenis ‘sukkelend, gebrekkig door ouderdom’. Het kan ook betekenen dat men zich koud en nat, een beetje huiverig voelt, niet lekker. Zo staat het ook in het 19e-eeuwse West-Vlaamse dialectwoordenboek van De Bo. De Bo vermeldt zelfs een verbastering van katijvig, nl. kattefijge. Ook veldvruchten kunnen er katievig bij staan in het Vlaamse dialectgebied. De vruchten staan er dan zeer schraal bij. Enkele van deze betekenissen zijn te zien op de dialectkaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (DSDD)
Het woord katijvig is al in het Vroegmiddelnederlands bekend, en het wordt ook vermeld in diverse recente dialectwoordenboeken, vooral in Oost- en West-Vlaanderen en in Zuid-Holland. Maar ook in Brabantse plaatsen zoals Antwerpen of Leuven moet het woord ooit in gebruik zijn geweest. Hier en daar betekent het in combinatie met een persoon ook nog ‘kwaad, boos’, soms ook ‘zedeloos, ontuchtig’ en ‘klagerig’. En zelfs een bagagedrager kan katievig zijn in West-Vlaanderen: dan zit die niet goed vast. In enkele West-Vlaamse plaatsen kan je het ook zeggen van een kat die krols is. Variatie troef.
Vals of pienter
Ook katief en ketief, zonder het achtervoegsel –ig komen voor, als bijvoeglijk naamwoord maar ook als zelfstandig naamwoord. Een katief in de betekenis ‘stumper’ of ‘iemand die er verkleumd uitziet’ hoor je in Zeeuws-Vlaanderen, maar het betekent in het algemeen vooral ‘valse vrouw’. Het scheldwoord zou volgens Van Dale al bekend zijn in 1285. In het Zeeuwse Westdorpe is katijf zelfs de naam voor witte krodde. Het benoemingsmotief voor deze plantennaam zou te maken hebben met de onaangename geur. Het hoeft echter niet altijd negatief te zijn, want soms betekent katief ook ‘pienter’, vooral als men het over kinderen heeft.
- Betekenissen van katijvig in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)
- Zoek katijf en katijvig in de woordenbanken e-WND en woordenbank.be
- katijf en katijvig in de Etymologiebank
- katijf en katijvig in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- De Tier, V.: Het Zeeuwse katievig en varianten op Zeeuwse Ankers