Het Belgische Oost-Vlaanderen kreeg deze week onverwachts een sneeuwdump. Bij het ontwaken was iedereen verrast door het centimeterhoge sneeuwtapijt, met alle gevolgen van dien. Ook ik moest me met de wagen door de sneeuw een weg banen. En dat ging alleen door nu en dan te keien ‘glijden op het ijs’. Keien wordt gebruikt in het zuidelijke deel van Nederlands-Limburg zoals te zien is op de dialectkaart uit de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten voor ‘glijden op het ijs’. Voor kinderen is dat absoluut een leuk spelletje, maar voor autobestuurders ligt dat toch net anders.

Keien en schuiven
Keien zijn over het algemeen iets gladder dan ruwe steen, je glijdt er dus gemakkelijk over uit. Dat zou het benoemingsmotief kunnen zijn voor keien in de betekenis ‘glijden op ijs, uitglijden’. Schuiven gebruiken we ook in de standaardtaal, maar in de betekenis ‘glijden over het ijs’ wordt het vooral in in de regio tussen Antwerpen en Brussel gebruikt. Schuiven betekent ‘voortbewegen zonder iets op te lichten’ en kan dus ook voor ‘glijden op het ijs’ gebruikt worden.
Werkwoorden met sl-
Slieren en sleren wordt vooral in de Vlaamse dialecten gebruikt, maar slieren is ook bekend in Limburg. In Belgisch-Limburg is sleuren bekender. Slidderen, slipperen en slibberen hoor je vaker in de Brabantse en Limburgse dialecten. Sliederen is West-Vlaams. Slidderen is een iteratief werkwoord, een herhalingswerkwoord bij het werkwoord sliden ‘glijden’. Je herkent er bijvoorbeeld het Engelse to slide in. Van dat sliden is ook slede en slee afgeleid. Ook slibberen en slipperen zijn herhalingswerkwoorden, die via slippen ‘uitglijden’ (denk ook hier aan het Engelse to slip) bij het werkwoord slijpen ‘schurend wrijven’ horen. Slieren en sleren zijn ontstaan uit slidderen. Misschien is sleuren als een klinkervariant te beschouwen.
In het zuiden van Nederlands-Limburg wordt ook slepen gebruikt voor ‘glijden’. Slepen is in de standaardtaal meestal ‘voorttrekken’. Het is afgeleid van een Indogermaanse wortel die ‘doen glijden’ betekende en is een causatief bij slijpen dat oorspronkelijk gewoon ‘glijden’ betekende. Die betekenis is al lang verdwenen, behalve in sommige dialecten.
Rijzen
Rijzen kennen we bijvoorbeeld van deeg dat rijst, omhoogkomt dus. Maar rijzen betekent ook vallen, neerwaarts glijden. Bladeren kunnen bijvoorbeeld van de bomen rijzen, maar ook glijden wordt rijzen genoemd, vooral in Vlaams-Brabant. We vinden het ook nog terug in rijsaf, afrijs of afrijzer in de betekenis ‘glijbaan’.
Schrikken en schrikkelen
Hier en daar wordt ook schrikken en schrikkelen gebruikt. Een schrikschoen is een schaats in een groot deel van de Brabantse en Limburgse dialecten. Schrikken betekende oorspronkelijk ‘grote stappen nemen, schrijden’. Pas later is schrikken ‘opspringen door schrik’ gaan betekenen. In Limburg betekent het ook nog gewoon ‘glijden’ of ‘schaatsen’.
Slabrikken en andere scharredingen
Tussen Tongeren en Maastricht duiken allerlei woordvormen zoals slabrikken, slawrikken, scharrebrikken, scharrewrikken, scharvelikken, schellebrikken en schamblikken op. Wat de herkomst van deze woorden is, is onduidelijk. In de etymologische woordenboeken hebben we ze niet gevonden. Zijn het uitspraakvarianten van schrikken? Heeft het eerste deel te maken met het werkwoord scharren dat ook ‘schuifelen’ betekent? Wie weet kent u wel de herkomst van deze woorden. Laat het ons gerust weten.
- Dialectwoorden voor ‘op het ijs glijden’ in de Database voor de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)
- Dialectwoorden voor ‘op het ijs glijden’ in de etymologiebank
- Dialectwoorden voor ‘op het ijs glijden’ in de woordenbanken e-WND en woordenbank.be
- Dialectwoorden voor op het ijs glijden’ in het Woordenboek der Nederlandsche Taal
- Terug in de taal: schrikschoenen
- Woordbaak: schrikkeljaar