Categorieën
Uit de streek

snal

Welke woorden worden er in dialect gebruikt voor ‘gesp’?

Ken je dat gevoel dat je soms eens de broeksriem moet aanhalen, vooral op het einde van de maand in maanden dat je veel extra kosten hebt? Die broeksriem kan je alleen aanhalen als je een goede gesp hebt. Een gesp is een metalen sluiting om iets vast te maken. Die bestaat uit een ring of beugel met een tong en je kunt er kledingstukken, riemen of schoenen mee vastmaken. Gespen spelen verder ook een rol bij het paardentuig, waar allerlei riemen aan elkaar moeten worden verbonden. Een gesp wordt in Nederlands-Limburg een snal genoemd, zoals te zien is op de kaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (DSDD). Waar komt dit woord vandaan en welke andere woorden worden er in het Nederlandse taalgebied gebruikt voor de gesp?

Dialectkaart uit de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)

Snelle snallen

Snal is verwant aan snel. Met een snal kun je snel iets vastbinden, iets toesnoeren. Het woord bestaat ook in het Duits en zoals vaak zien we Duitse woorden in de Limburgse dialecten. Landsgrenzen waren lang geleden immers geen taal- of dialectgrenzen. In het Duits is schnallen in de betekenis ‘vastgespen’ bekend. Een snal is dus een voorwerp waarmee je snel iets kunt vastgespen.

Beukels, boekels en beugels

De boekels en beukels vinden we aan de andere kant van het taalgebied: in het westen van West-Vlaanderen hoor je vooral boekel en in Frans-Vlaanderen beukel. In Brussel en Hasselt vind je het Franse boucle. Dat is in het Frans het woord voor een gesp én voor een ring. Het Engels ontleende het als buckle. Het woord is afgeleid van het Latijnse buccula, dat ‘kleine (opgeblazen) wang’ betekent. Het resulteerde in de betekenis ‘knop, bobbel op een schild’, waarop de bevestiging zit om het schild vast te houden. Vandaar ontwikkelde de betekenis zich tot ‘ring die dient om iets vast te gespen’. Ook het Franse bouche ‘mond’ is van dit bucca afgeleid. Heel zelden wordt ook beugel gebruikt. Een beugel is een ijzeren ring, en het woord is afgeleid van het werkwoord buigen.

Gespen en gespels

Het meest gebruikte woord – zowel in de standaardtaal als in de dialecten – is gesp. In een deel van het taalgebied hoor je geps waarin de p en de s zijn omgedraaid, en ook gespel, waarin de -el een verkleiningsvorm is wordt in de Nederlandse dialecten gebruikt. Op de kaart van de DSDD duikt het vooral in het oosten op, in de Limburgse dialecten, maar het komt ook noordelijker voor, zoals te zien is op een kaart voor gesp uit de kaartenbank van het Meertens Instituut. Gesp wordt ook wel als gisp (of gips) en als gasp uitgesproken. Die laatste vorm kennen we uit het Engels: to gasp ‘hijgen, naar adem snakken’. In het Middelnederlands betekende een gespe zetten ‘een grimas trekken’: dat deed je met getuite lippen, zodat die een rondje vormden. We zagen al dat het Franse woord boucle ‘gesp’ oorspronkelijk ook een woord was dat te maken had met ‘mond’. In het Nederlands is er misschien wel een gelijkaardige ontwikkeling geweest: een betekenisverschuiving van ‘mond’ of ‘(gapende) opening’ naar ‘opening waar het eind van de gordel doorheen gehaald moet worden om die te kunnen sluiten’. Bovendien heeft een gesp net als een mond een tong. Ook het werkwoord gapen zou hiervan kunnen afgeleid zijn.

Krammen, trekkers en sloten

De informanten gaven ook heel wat antwoorden die verwijzen naar een haak: de woorden haak (vooral in de Brabantse dialecten), klamp en kram (beide in Limburg) komen voorbij. Een klamp is een soort sluithaak en een gesp dient natuurlijk om iets te sluiten. Klam is verwant aan klemmen. Een kram wijst op iets dat gekromd is. Het zijn allemaal vrij algemene woorden die heel wat verschillende betekenissen kunnen hebben in de diverse Nederlandse dialecten. Ook trekker komt hier en daar in de Brabantse dialecten voor. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) geeft bij dat woord verschillende betekenissen. Een ervan is ‘onderdeel van zekere instrumenten of in een constructie dat dient om te spannen of bepaalde trekkrachten op te vangen’. Wellicht kunnen we trekker in de betekenis ‘gesp’ hierbij onderbrengen. Sluiting en slot verwijzen naar de functie van de gesp; ze sluiten immers de broeksriem of andere riemen. Vaak worden deze algemene woorden voorafgegaan door broek– of boks-, zodat het voor de sprekers duidelijker wordt waarover het gaat.


Meer lezen