Het wordt stilaan winter, en dat is doorgaans de periode waarin iedereen begint te snotteren en te hoesten. De kans is dan ook groot dat je in deze natte, grijze tijd een valling oploopt. Valling is een veelgebruikt dialectwoord voor verkoudheid, zoals te zien is op de dialectkaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten. Maar waar komt dit woord precies vandaan, en welke andere dialectwoorden bestaan er nog voor een verkoudheid?

Zinking
Valling komt vooral voor in West- en Oost-Vlaamse én Brabantse dialecten. In het woord herken je het werkwoord vallen: volgens etymoloog Frans Debrabandere gaat het om een koude die op een lichaamsdeel “valt”. In het oudere Nederlands werd ook zinking gebruikt voor een verkoudheid, een woord dat nog voorkomt in het Gentse woordenboek van Lievevrouw-Coopman.
Vochtenleer
Dialectoloog Weijnen beschouwt valling en zinking als relicten van de oude vochtenleer, die stelde dat koude of kwade vochten in een lichaamsdeel “zonken” en zo ziekte veroorzaakten. Vanuit datzelfde benoemingsmotief zijn ook de minder gebruikte woorden kataare, kanteer en kanterre ontstaan. Deze woorden gaan terug op het Franse catarrhe, met Griekse wortels, dat via het Latijn in het Frans terechtkwam. Het is opgebouwd uit kata ‘naar beneden’ en rhein ‘stromen’, verwant met de Indo-Europese wortel sreu- ‘stromen’. Kanteren komt nog voor in West-Vlaanderen, maar dan als naam voor een ‘zware verkoudheid’ of in een uitdrukking die ‘een verkoudheid hebben’ betekent, zoals in Leuven en Brussel.
Blootstelling aan kou(de)
Verkoudheid is het standaardtaalwoord en inmiddels overal ingeburgerd in de dialecten. De naam verwijst naar het feit dat de symptomen doen denken aan de effecten van blootstelling aan koude. In Frans-Vlaanderen en het westen van West-Vlaanderen is verkoudheid zelfs het echte dialectwoord, al klinkt de ou daar als oe. Iets oostelijker in West-Vlaanderen hoor je vooral koude (met oe-uitspraak). In oostelijke dialecten – ook in het noorden van het taalgebied – hoor je de vorm kolte. In de overige Zuidelijk-Nederlandse dialecten komt vooral kou voor – zonder -de op het einde – , soms uitgebreid met toevoegingen als op de borst of op het hart. Ook in het Engels heet een verkoudheid gewoon cold.
Verhitting & bezetting
In Frans-Vlaanderen en in Limburg vind je eveneens verkoudigheid. Minder frequent, maar toch aanwezig, is verkeldheid, een woord dat teruggaat op kilt(e) – dat zelf ook als benaming voorkomt. Zelfs het tegenovergestelde heeft soms een plaats in de woordenschat: in enkele Zeeuwse plaatsen noteert het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten de term verhitting. Het woord is ook opgenomen in Gelderse en Overijsselse dialectwoordenboeken.
In sommige dialecten betekent bezet ‘aangetast, bevangen door een ziekte’. Het daarvan afgeleide bezetting wordt in een paar Noord-Brabantse plaatsen gebruikt in de betekenis verkoudheid.
Snot, snop en snuivering
Ook snot, dat normaal verwijst naar neusvocht, wordt plaatselijk gebruikt als woord voor verkoudheid – logisch, want bij een neusverkoudheid hoort vaak veel snot. Het woord gaat terug op het werkwoord snuiten. Daarnaast is er snop, een typisch dialectwoord uit het uiterste zuidoosten van het taalgebied, afgeleid van snuiven, meer bepaald van de Middelnederlandse vorm snoppen. In het Duits vind je een verwant woord: Schnupfen voor verkoudheid.
Het Zeeuwse en Wase snuivering en snuiverik (vaak uitgesproken als sneuvering, sneuverik) en het noordoostelijke snoeve of snuf horen eveneens bij het werkwoord snuiven. Want dat doe je wanneer je een verkoudheid hebt, snuiven, snuiten en snotteren.
- Woorden voor verkoudheid in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- Woorden voor verkoudheid in etymologiebank.nl
- Woorden voor verkoudheid in Woordenbank.be en de elektronische woordenbank van de Nederlandse dialecten
- Woorden voor verkoudheid in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)
- Weijnen, A.A.en Ficq-Weijnen, A.P.G.M.A (1995), Ziektenamen in de Nederlandse dialecten, ‘s-Gravenhage

