Categorieën
Uit de streek

vots

Dreten, veesten, votsen, protten en muffen: dialectwoorden voor scheten.

De meeste mensen hebben wel eens last van winderigheid. Er wordt vaak wat lacherig over gedaan. Dat bewijzen de vele grappige dialectuitdrukkingen die bestaan voor het laten van buikwinden. Ook de buikwindjes zelf krijgen in het Nederlandse taalgebied heel wat namen zoals het Limburgse vots.

Dialectkaart voor buikwind uit de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD).

Vots is afgeleid van een oud Duits werkwoord verzen, dat ‘winden laten’ betekent. In het Duits gebruikt men Furz, het Engels kent fart. Deze vormen zijn alle afgeleid van dezelfde Indogermaanse wortel. Vots wordt vooral in het zuiden van Nederlands-Limburg gebruikt.

Dreten

In tegenstelling tot vots wordt scheet ­en scheetje veel vaker gebruikt in de Nederlandse dialecten, en ook wel in de standaardtaal. Het is afgeleid van het werkwoord schijten. Hier en daar maakt men er poepescheetje van. Dat wordt vooral gebruikt als kinderwoord. Dreet komt veel minder voor, maar is vergelijkbaar wat de vorm betreft. Het is afgeleid van het werkwoord drijten, met dezelfde betekenis als schijten. Je hoort dreet net als vots vooral in het zuiden van Nederlands-Limburg. Op de DSDD-kaart zie je ook poepjes opduiken. Die poepjes zijn  afgeleid van het werkwoord poepen ‘zich ontlasten’. De vorm is vergelijkbaar met de scheten en de dreten. Poepjes vind je niet onder de taalgrens met België. Daar heeft poepen immers een andere betekenis, namelijk ‘vrijen, neuken’.

Veest

Hoewel er vaak lacherig en spottend over flatulatie wordt gepraat, toch bestaan er ook neutrale woorden om over dit onderwerp te praten. Het woord windje is hiervoor een goede kandidaat, ook in de standaardtaal. Het verwijst naar de gassen die ontsnappen bij het winden laten. Het is net als scheet overal bekend in het Nederlandse taalgebied. Veest hoor je ook nog wel. Net zoals scheet en dreet is het een afleiding van een werkwoord met een ij: vijsten. Vijsten betekende oorspronkelijk wellicht ‘blazen’.  Net zoals windje is het dus een neutraal woord dat verwijst naar de gasontsnapping uit het lichaam, zonder iets over geur of geluid prijs te geven.

Protten en muffen

Niet alle windjes zijn geluidloos, en uiteraard wordt dat ook weerspiegeld in de naamgeving. Prot bijvoorbeeld is een klanknabootsend woord, dat in heel Vlaanderen is opgegeven. Het benoemingsmotief is hier het geluid. Ook grappig bedoelde woorden als achterklap, broekhoest, krakers en kanonschoten verwijzen naar het geluid dat met de buikwinden gepaard gaat. Dat die ontsnapte windjes ook wel eens stank veroorzaken, wordt duidelijk in een woord als muf of mufte. Het werkwoord muffen betekent immers ‘stinken’. Ook hier horen grappige woorden bij zoals stinkbommen (waarin zowel geluid als stank samenkomen) en stinkgassen. Om dan nog maar te zwijgen van de vele dialectuitdrukkingen die er zijn om het winden laten ludiek te benoemen. Kijk er de dialectwoordenboeken maar eens op na.

Nonnenvot

Nonnenveesten en nonnenforten zijn namen voor een ‘luchtig gebakje gefrituurd in de olie’, een soort oliebolletje. Betekent het tweede deel van deze samenstellingen echt ‘scheet’? In Duitsland heten de gefrituurde deegballetjes Nonnenfürzle, in het Engels nun’s puff en in het Frans pet de nonne. Redenen genoeg om aan te nemen dat het hier echt wel om ‘windjes’ gaat. Er bestaan allerlei legenden over de herkomst van de scheet-woorden voor het gebakje, waarin vaak wordt verwezen naar het sissende geluid van het deeg dat in de hete olie terechtkomt. Maar wat met nonnenvot? Hoort dat woord ook in het rijtje thuis? In Limburg – in de streek van Sittard – is nonnenvot immers de naam voor een strikvormig carnavalsgebakje. Het ziet er anders uit dan de beignetachtige bolletjes en het wordt gemaakt van een ander soort deeg. De kans is groot dat vot hierin ‘achterwerk’ betekent. Volgens de legende verwijst het dan zelfs specifiek naar de strik op het achterwerk van de Sittardse nonnen die deze gebakjes maakten.

Achterwerk

In heel Limburg wordt het achterwerk immers nog steeds vot genoemd, zoals op de kaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten te zien is. De kans is dus reëel dat vot hier inderdaad ‘achterwerk’ betekent. Maar taalgebruikers vervormen soms wel eens woorden. Nonnenforten kunnen in de loop van de tijd verbasterd zijn tot nonnenvotten, omdat de sprekers forten niet meer herkenden en het erop lijkende vot wel bekend was. De carnavalslekkernij wordt ook wel gefrituurd. Het is dus mogelijk dat hier een naamsoverdracht heeft plaatsgevonden van het ene gebak op het andere. Meer historisch onderzoek naar de verschillende gebakjes kan meer duidelijkheid verschaffen, maar gemakkelijk zal die speurtocht wellicht niet worden.  


Meer lezen

Ga naar de inhoud