Categorieën
Woordbaak

Hoe worden ‘kleinkinderen’ in onze buurtalen genoemd en waarom?

Als het over benamingen voor kleinkinderen gaat, lijken het Nederlands en het Frans op elkaar: kleindochter en kleinzoon, naast petite-fille en petit-fils. In het Engels wordt dat granddaughter en grandson, terwijl het Duits hen Enkelin en Enkel noemt. En in Scandinavië wordt het helemaal ingewikkeld … Hoe zit dat?

Bovenstaande talen zijn allemaal ‘buren’ van elkaar en sommige zijn zelfs ‘verwanten’, maar dat wil nog niet zeggen dat ze ook dezelfde woorden ontlenen of opnemen of dat ze nieuwe woorden op dezelfde manier vormen. Anders gezegd: er zijn duidelijk verschillen. En elke taal heeft wel een goede reden voor zijn of haar benamingen.

Klein en groot

De Nederlandse woorden kleindochter en kleinzoon zijn leenvertalingen van de Franse equivalenten petite-fille en petit-fils. Het elementen klein- geeft hierbij aan dat het om een nakomende generatie gaat, namelijk de dochter of de zoon van iemands kind. Ter vergelijking: bij grootouders (en dus ook bij grands-parents) verwijst het element groot- (grand-) naar een voorgaande generatie, nl. de ouders van iemands ouder.

Het Engels doet iets vergelijkbaars, maar toch net anders. Daar kan het element grand- zowel naar een oudere als naar een jongere generatie verwijzen. Vandaar de woorden granddaughter en grandson naast grandparents.

Alle bovenstaande woorden vinden trouwens hun oorsprong in de klassieke talen Latijn en Grieks.

Voorvader

Het Duits kende vroeger ook de woorden Großtochter en Großsohn, maar gebruikt nu Enkelin en Enkel (of Enkelsohn) om kleinkinderen aan te duiden. Deze begrippen stammen uit het Oudhoogduits (dus nog vóór de twaalfde eeuw) en waren oorspronkelijk verkleinvormen van het Duitse woord Ahn, dat ‘voorvader’ betekent.

Kind van een kind

In de Scandinavische talen zijn er verschillende woorden om kleinkinderen te benoemen, elk met een eigen specifieke betekenis. Zo is barnbarn in het Zweeds de algemene term voor ‘kleinkind’; het betekent letterlijk ‘kind van iemands kind’. Daarnaast kent het Zweeds sonbarn (‘kind van iemands zoon’) en dotterbarn (‘kind van iemands dochter’). En als je concreet weet of het kleinkind van iemands zoon of dochter afstamt én van welk geslacht het is, kies je een van de volgende woorden: dotterson (‘zoon van iemands dochter’), dotterdotter (‘dochter van iemands dochter’), sonson (‘zoon van iemands zoon’) of sondotter (‘dochter van iemands zoon’).

Overigens kent ook het Nederlands bovenstaande woorden al sinds de middeleeuwen (kindskind, dochterskind, zoonskind, dochterszoon, dochtersdochter, zoonszoon, zoonsdochter), maar die worden nu zelden meer gebruikt.