Tijdens onze vorige safari lieten we zien hoe kunnen meer kan dan je op het eerste gezicht zou zeggen: het kunnen in Jantje kan al lopen is anders dan dat in Jantje kan wel ziek zijn. Maar kunnen kan, en wil, nóg meer dan dat.
‘Kunnen’ helpt
We noemen kunnen een hulpwerkwoord van modaliteit. Een hulpwerkwoord is een werkwoord – de naam verklapt het al – dat andere werkwoorden helpt. In Joost zingt een liedje kunnen we zingen bijvoorbeeld helpen met de hulpwerkwoorden hebben (Joost heeft een liedje gezongen) en gaan (Joost gaat een liedje zingen). Maar dus ook met kunnen: Joost kan een liedje zingen.
Opklimmen in de werkwoordelijke ladder
Maar kunnen is een hulpwerkwoord met ambitie. Het wil meer. Het wil opklimmen in de werkwoordelijke ladder en stiekem een hoofdwerkwoord zijn. En dat lukt soms nog aardig ook:
- Kunnen we?
- Wie kan er allemaal morgen?
Toch is kunnen hier eigenlijk een hulpwerkwoord bij een ander werkwoord:
- Kunnen we gaan?
- Wie kan er allemaal morgen komen?
Maar kunnen wil zelf shinen, en schuift hier de hoofdwerkwoorden gaan en komen gewoon opzij. Vaak is het zelfs ongewoon om er nog een ander werkwoord bij te hebben:
- Hoe kan dat nou?
- Die pizza kan zo de oven in.
Verbale brutaliteit
Deze verbale brutaliteit zien we overigens niet alleen bij kunnen, ook de andere modale hulpwerkwoorden kunnen er wat van:
- Ik moet zo nog terug naar Leiden.
- Wat moet jij hier?
- Rosa wil haar jas niet aan.
- Ik mag ook nooit wat!
- Zullen we dan maar?
- Lunch meenemen mag, maar hoeft niet.
Goed, zo kan-ie wel weer.
- Meer over kunnen zonder infinitief vind je in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (e-ANS).