Categorieën
Uit de streek

schabbe

Schorteldoek, sloof, boezelaar en schabbe: dialectwoorden voor ‘schort’.

Droeg jij vroeger op school ook nog een schabbe? In de meisjesschool waar ik mijn middelbare school volgde, droegen we een groene schort, ook wel schabbe genoemd. Andere scholen in de buurt hadden een blauwe. Dit gebruik is nu helemaal verdwenen. We dragen nog wel een schort in de keuken om onze kledij te beschermen of in werkplaatsen, maar op straat of op school zijn de schorten helemaal verdwenen. Waar wordt het woord schabbe gebruikt en waar komt het vandaan?

Dialectkaart voor schort uit de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD).

Oude lap

Schabbe komt – zoals te zien is op de kaart uit de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD) – voor in Zeeland, West- en Oost-Vlaanderen als naam voor een schort. Behalve ‘schort in het algemeen’ is dit woord in Zeeland vooral bekend als ‘werkkiel’ of ‘visserskiel’. De oorspronkelijke betekenis van schabbe was ‘oude lap, flard’.

Schort, schortel en scholk

Het standaardtaalwoord schort hoor je in de dialecten van Zeeland, Zuid-Holland, Utrecht, West-Vlaanderen en een deel van Noord-Brabant. Het is waarschijnlijk een afleiding van een bijvoeglijk naamwoord schort dat ‘kort’ betekende. De oorspronkelijke betekenis was dan een ‘kortgesneden kledingstuk’. In het oosten van het Nederlandse taalgebied en in Friesland zegt men scholk of schortel(doek). Ook dit zijn eigenlijk schort-woorden. Wellicht was er eerst schorteldoek, met een ingelaste -l. Later werd schorteldoek samengetrokken met als eindresultaat scholk. Dat gebeurde als volgt: schorteldoek > schotteldoek > scholdoek > scholloek > schollek > scholk. De sch– wordt in Limburg gemakkelijk een sj-, wat sjolk oplevert. In andere plaatsen wordt de sch- een sk-. En ook de o kan variëren: schulk, skelk, skolk, sjolk, sjollek, … mogelijkheden genoeg. Daarnaast bleef ook het eerste deel schortel in gebruik. 

Voorschoot

In Groningen en Drenthe is schoot het woord voor de schort. Behalve schoot ‘onderdeel van het lichaam’ is schoot de naam geworden van het kledingstuk dat die schoot bedekt. Sommigen denken dat de evolutie omgekeerd is. Dat schoot eerst een kledingstuk was, dat later overgegaan is op het lichaamsdeel, maar de meesten kiezen voor de eerste verklaring. De oorspronkelijke betekenis was waarschijnlijk ‘rand’ of ‘punt, hoek’. In Oost-Vlaanderen en in het Brabantse dialectgebied is voorschoot het frequentste woord. Oorspronkelijk verwijst het naar de doek die voor de schoot ‘lichaamsdeel’ wordt gebonden.

Vorken en sloven

In Belgisch-Limburg wordt vörk gebruikt, een samentrekking van een ouder woord voordoek. Sloof komt hier en daar in Noord-Brabant en in Zeeland voor. Het is afgeleid van het werkwoord sloven en betekent ‘iets over iets anders heen schuiven’. Denk ook aan het Engelse sleeve ‘mouw’.

Boezelaar

Boezel, boezelaar en boezelschort hoor je in de Hollandse dialecten. Boezel verwijst meestal naar de blauwe katoenen stof, een boezelaar is dus gemaakt van boezel. Maar zoals vaker gebeurt kan de stofnaam zelf ook de naam voor het voorwerp worden, zoals in dit geval. Het zou afgeleid zijn van het werkwoord boezelen dat ‘morsen’ kan betekenen. Hier en daar wordt boezel verbasterd tot boezem. Hier speelt de associatie met boezem ‘borst’. Sommige schorten bedekken niet alleen maar de schoot maar ook de borst.

Smullen

Op Goeree en in Noord-Brabant is smul bekend, afgeleid van het werkwoord smullen dat ‘vuil maken’ betekent. Het verwijst eigenlijk naar de doek die kinderen bij het eten onder de kin gebonden werd. Logisch dat het verkleinwoord bijvoorbeeld op Goeree gebruikt wordt om een slabbetje of kwijlebabbe te benoemen Op de Zuid-Hollandse eilanden, bestaat nog een klein kleed-gebied. Dat kleed is misschien een verkorting van schortelkleed, waarin alleen het tweede deel bewaard is gebleven.


Meer lezen

Ga naar de inhoud