Sinds februari 2018 is het Instituut voor de Nederlandse Taal gevestigd op een nieuwe locatie in Leiden. Het gebouw aan de Witte Singel is aan vernieuwing toe en wordt grondig gerenoveerd. Voor de komende jaren is Rapenburg 61 daarom het nieuwe adres van het instituut, vlak bij waar het allemaal ooit begon.
Het begin
Daarvoor moeten we terug naar 1851. In dat jaar presenteerde de Nederlandse taalkundige Matthias de Vries zijn ontwerp voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), op het Derde Taal- en Letterkundig Congres in Brussel. De plannen werden goedgekeurd en vervolgens werd er een redactie samengesteld bestaande uit drie personen, met professor De Vries aan de leiding. Tot 1914 werd er aan het woordenboek gewerkt in het woonhuis van Matthias de Vries, op Rapenburg nummer 70.
Om het grootste woordenboek ter wereld te voltooien werd in 1967 het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) opgericht, de voorloper van het huidige Instituut voor de Nederlandse Taal. In 1970 werd er naast het WNT een tweede afdeling opgezet: de Thesaurus. Daar werden de eerste digitale bestanden en taalverzamelingen voor het Nederlands aangelegd, en via de computer verrijkt met taalkundige informatie. Dat waren voor die tijd zeer vernieuwende activiteiten binnen de taalkunde. De afdelingen WNT en Thesaurus werkten gescheiden, en op verschillende plekken in de stad.
Matthias de Vrieshof
In 1976 kocht het instituut drie naast elkaar gelegen panden aan het Plantsoen in Leiden om de afdelingen te verenigen. Dat gebeurde onder voorwaarde dat het INL later in de nieuwbouw van de universiteit aan de Witte Singel zou worden ondergebracht. En zo geschiedde: in 1982 verhuisde het INL naar de Matthias de Vrieshof, een onderdeel van het moderne universiteitscomplex dat de universiteit naar de grondlegger van het WNT vernoemde.
Nu, zesendertig jaar later, verlaat het instituut de Matthias de Vrieshof weer en gaat het voor minstens zeven jaar terug naar het Rapenburg. Schuin tegenover de oude woning van Matthias de Vries, waar een gedenkplaat op de gevel (nummer 68) nog herinnert aan de oorspronkelijke redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
Rapenburg 61
Het pand waar het Instituut voor de Nederlandse Taal sinds begin 2018 zit, stamt al uit de zestiende eeuw, ver voordat er plannen waren voor een ‘Nederduitsch taalkundig woordenboek’. Oorspronkelijk bestond het gebouw uit twee woningen. In de achttiende eeuw werden ze samengevoegd en ook de gevel werd daarop aangepast. Architect Jacob Roman ontwierp de originele lijstgevel uit 1701. Het is een voorbeeld van de ‘strakke stijl’, een late variant van het Hollands classicisme, die zich kenmerkte door soberheid en uiterst precies metselwerk. De architect was geen onbekende in die tijd: Roman was hofarchitect van koning-stadhouder Willem III, en werkte onder andere ook aan Paleis het Loo.
In 1764 werd de bestaande gevel voorzien van een nieuwe deur en aangepast aan de nieuwste mode: bij de ramen boven de deur werden zwierige rococomotieven aangebracht. Ook het interieur werd onder handen genomen. Veel van het houtsnijwerk uit die tijd is bewaard gebleven en is nu nog zichtbaar in het gebouw.
Snouck Hurgronje
Het gebouw draagt de naam van Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936), een bekend Nederlands arabist en islamoloog die het huis in 1919 kocht. Hij studeerde in Leiden theologie en Semitische talen en promoveerde op drieëntwintigjarige leeftijd cum laude op Het Mekkaansche feest, een proefschrift over de islamitische pelgrimage naar Mekka. Na zijn promotie woonde hij eerst een tijd in het Midden-Oosten en daarna in het toenmalige Nederlands-Indië, voordat hij zich weer in Leiden vestigde als hoogleraar Arabisch.
Snouck Hurgronje schreef verschillende wetenschappelijke werken en dat verbindt hem indirect al sinds lang met het Instituut voor de Nederlandse Taal: hij wordt namelijk meer dan vijfhonderd keer geciteerd in het Woordenboek der Nederlandsche Taal. De meeste citaten zijn afkomstig uit zijn Ambtelijke adviezen, die hij schreef in de tijd dat hij werkte als bestuurlijk adviseur. Ze zijn te vinden bij typische woorden als belasting, bestuur, verbod, verdienste, verdraagzaam, revolutionair en sparen. Gezien zijn wetenschappelijke carrière als islamoloog ontbreekt hij uiteraard ook niet bij de trefwoorden islam, moskee, mohammedaan en ritueel. Zelf komt de arabist ook voor in een citaat van een andere auteur, waarin Snouck Hurgronje tuchtmeester (‘dwingend optredende leermeester’) genoemd wordt: “Professor Snouck Hurgronje … was onbetwist de grote figuur in Leiden. De tuchtmeester tot wetenschappelijke ernst voor vakgenoten en collega’s” (D. van der Meulen, Mijn Weg naar Arabië en de Islam, 1954).